Interview: Rolf Hoving over deskundigenbewijs in het strafproces
Biedt de huidige inrichting van het strafproces voldoende waarborgen tegen gerechtelijke dwalingen? Rolf Hoving is universitair docent bij de vakgroep strafrecht en criminologie in Groningen en promoveerde in juni 2017 op de rol van deskundigenbewijs in het strafproces. Hij vergeleek die met de praktijk elders en deed aanbevelingen voor verbeteringen én voor de rol van het NRGD. Zijn proefschrift is getiteld: 'Deskundigenbewijs in het strafproces'. Het proefschrift is voor het NRGD een mooie aanleiding om met dhr. Hoving te spreken over zijn bevindingen.
Hoving: ”Verklaringen en verslagen van deskundigen worden veel gebruikt in strafzaken. Mijn proefschrift beschrijft hoe je zorgt dat de rechter de betrouwbaarheid en de bewijswaarde van deskundigenbewijs beter kan beoordelen. Een rechter moet vaststellen wat er is gebeurd om te bepalen of de verdachte schuldig is en welke straf daarbij hoort. Dan moet hij kunnen beoordelen hoe betrouwbaar deskundigenbewijs is, zonder dat hij zelf die deskundigheid heeft.”
Is er genoeg aandacht voor deskundigenbewijs?
In het algemeen leren juristen weinig over de beoordeling van de betrouwbaarheid en bewijswaarde van bewijsmateriaal. In een strafzaak moet de rechter eerst vaststellen wat er is gebeurd, voor hij de wet kan toepassen en kan oordelen over strafbaarheid. Verondersteld wordt dat je dat op basis van je gezonde verstand zou moeten doen. In het dagelijks leven gaat dat wel op. Iedereen heeft vaak genoeg te maken met deskundigen en getuigen. Als je ziek bent en naar een dokter gaat. Of als je auto kapot is en je hebt een monteur nodig. In het strafproces worden er echter hoge eisen gesteld aan de waardering van bewijsmateriaal en kom je niet weg met the rule of thumb.
Je pleit voor een materiële benadering van het begrip deskundige. Wat bedoel je daarmee?
We kennen in Nederland twee benaderingen van het begrip deskundige. De formele benadering en de materiële benadering. Volgens de formele benadering is een deskundige iemand die benoemd is als deskundige. Technisch opsporingsambtenaren zijn dan formeel geen deskundigen. Ze worden immers niet benoemd, ook al hebben ze nog zo veel specifieke kennis. De materiële benadering gaat uit van de betekenis van ‘deskundigheid’ uit het normale spraakgebruik. Dus of iemand ter zake kundig is, voldoende kennis en vaardigheden heeft. Het Nederlands wetboek kent beide benaderingen. Maar ze staan op gespannen voet met elkaar, waardoor onduidelijkheid ontstaat over de vraag hoe een rechter moet omgaan met een verklaring van iemand die wel ter zake kundig is, maar niet formeel als deskundige is benoemd.
Je schrijft dat we moeten kiezen voor de materiële benadering. Waarom?
De spanning tussen materiële en formele deskundigheid draait om twee punten. Allereerst de vraag hoe een rechter moet omgaan met de verklaring van een deskundige die door de verdediging is ingeschakeld. Het is mogelijk dat die deskundige veel kennis heeft en dus materieel deskundig is, maar niet formeel als deskundige is benoemd. Mag een rechter diens verklaring dan gebruiken? Het lijkt erop dat het mag. Maar dat is niet consequent. Als een officier van justitie namelijk hetzelfde zou doen, zou de rechter die verklaring van een niet benoemde deskundige niet mogen gebruiken.
Het tweede punt gaat over technisch opsporingsambtenaren. Formeel zijn zij niet deskundig, want ze zijn niet benoemd. Maar iemand heeft wel veel kennis, dus materieel gezien wordt hij wel gezien als deskundig. In de wet staat dat uitsluitend een deskundige conclusies mag trekken, terwijl een getuige zich moet beperken tot wat hij zelf heeft ervaren. Als een technisch opsporingsambtenaar dus een rapport met conclusies schrijft, is het de vraag hoe de rechter dit kan gebruiken. Het is geen getuigenrapport, want het rapport bevat conclusies. Maar het is ook geen deskundigenrapport, want de opsporingsambtenaar is niet formeel benoemd.
Elke tussenoplossing die je daarvoor verzint, is onbevredigend. Daarom lijkt het me wenselijk uitsluitend de materiële benadering van deskundigheid te hanteren.
Je pleit voor afschaffing van de benoemingsprocedure. Waarom?
De benoemingsprocedure hangt samen met het formele deskundige begrip. Als je het hele formele deskundige begrip verwijdert, is het de vraag welke toegevoegde waarde de benoemingsprocedure nog heeft. Het kost ook veel tijd en geld om iemand te benoemen. En dat benoeming zoveel tijd kost, was ooit de reden om dit -in mijn ogen onwerkbare - onderscheid te maken tussen technisch opsporingsambtenaren en deskundigen.
Als je het formele begrip weghaalt, vallen alle technische opsporingsambtenaren ook onder de definitie deskundige. Dan kost het nog veel meer tijd om deskundigen te benoemen. Is dat het waard? Het heeft als voordeel dat je voorafgaand aan een onderzoek al hebt gekeken of de onderzoeker deskundig is. Maar die beoordeling kan de rechter ook doen als hij het bewijs gaat beoordelen. En daarbij zal de rechter prima gebruik kunnen maken van een registratie in het NRGD.
Maar hoe weet een rechter dat de deskundige deskundig is?
Volgens mij kan een rechter best beoordelen of iemand deskundig is. Hij kan gebruik maken van dezelfde middelen als in het dagelijks leven. Kijk naar iemands CV, opleiding en werkervaring, publicaties, referenties etc. Op basis daarvan kun je in beginsel beoordelen of iemand voldoende kennis heeft. Natuurlijk zitten er grenzen aan wat je als rechter zelf kan. Dan is het handig andere deskundigen te raadplegen. Ik denk dan aan beroepsorganisaties die opleidingen accrediteren. Het kan ook een deskundigenregister als het NRGD zijn dat onderzoekt welke kennis deskundigen hebben, aan de hand van de rapportages van deze deskundigen.
Als een deskundige in het register van het NRGD staat, mag de rechter uitgaan van diens deskundigheid. Maakt een rechter geen gebruik van een NRGD geregistreerde deskundige, dan moet hij onderbouwen waarom de deskundige ter zake deskundig is. Je kunt niet-geregistreerde deskundigen verplichten in hun rapport te onderbouwen waarom zij voldoende kennis hebben.Als ze wel zijn geregistreerd, kunnen zij verwijzen naar hun NRGD-registratie.
Bij de huidige benoemingsprocedure moet de rechter zich afvragen of de deskundige deskundig is. Registratie in het NRGD helpt dan. Maar verdwijnt dat niet op het moment dat je de benoemingsprocedure afschaft?
Door de benoemingsprocedure creëer je een soort scheiding tussen bewijs dat wordt toegelaten en dat wordt gebruikt. Die scheiding past niet goed in Nederlands strafproces, maar is heel gebruikelijk in Common Law-landen, zoals Engeland. Bij juryrechtspraak valt wel te begrijpen dat je de jury alleen bruikbaar bewijs wil presenteren. In ons systeem is het onderscheid geforceerd. De rechter heeft de beschikking over alle bewijsstukken en maakt zelf de beoordeling wat hij wil gebruiken en wat niet. Ook onrechtmatig verkregen bewijs zit in het dossier. Het is raar die scheiding bij deskundigenbewijs te maken. Haal die eruit en laat de beoordeling van dit (deskundigen) bewijs over aan de rechter.
Je stelt in je proefschrift voor de rol van het NRGD uit te breiden tot toezichthouder. Hoe zie je dat?
In strafzaken is veel deskundigenbewijs forensisch van aard. Forensisch deskundigenbewijs is de toepassing van technische wetenschappelijke methode en technieken ten behoeve van het strafproces. Al die forensische kennisgebieden bestaan bij gratie van het strafproces: omdat de politie behoefte heeft aan DNA-bewijs, gaan deskundigen aan de gang met DNA vergelijking. Door die sterke band bestaat er geen duidelijk onderzoekstructuur op forensische kennisgebieden.
De overheid wil dat het forensische veld voldoende kwaliteit heeft. Dat kun je bewerkstelligen via wetten, maar wetten verouderen. Je kunt het ook overlaten aan de praktijk zelf, maar dan heb je als overheid niet het initiatief en kan het voorkomen dat er niks gebeurt. Een toezichthouder kan dan als tussenoplossing fungeren. Die kan er op toezien dat er normen ontstaan op forensische kennisgebieden. Over welke methoden je moet gebruiken. Of over hoe te rapporteren. Of wat de theoretische uitgangspunten moeten zijn.
Het lijkt mij goed als er in Nederland zo’n toezichthouder komt. Maar waarom zou je een extra toezichthouder oprichten als er bij het NRGD al heel veel kennis aanwezig is over deskundigen en hoe die onderzoek doen? Dus je zou de taakstelling van het NRGD kunnen uitbreiden. Het NRGD zou zich kunnen bezighouden met toezicht op forensische kennisgebieden.
Volgens de WODC-evaluatie waaraan je mee werkte is het NRGD erin geslaagd een registratiesysteem van forensische deskundigen te realiseren. Het rapport concludeert ook dat het lijkt of het NRGD geen kritische debat heeft kunnen losmaken over de eigen verantwoordelijkheid van de rechter in relatie tot de bijdrage van de deskundigen in het strafprocesrecht. Wat bedoelde het WODC daarmee?
Een rechter heeft een eigen verantwoordelijkheid bij de beoordeling van deskundigenbewijs. Je wilt niet dat rechters klakkeloos aannemen wat een deskundige vindt, of die nu geregistreerd staat of niet. De wetgever hoopte dat deskundigenregistratie zou leiden tot een debat. Maar de oprichting van het NRGD heeft er nog niet toe geleid dat rechters kritischer zijn geworden op het deskundigenbewijs. Misschien zelf het omgekeerde, dat een rechter denkt: “Dit is iets wat een NRGD geregistreerde deskundige zegt, dus dan zal het wel kloppen”. Dat is niet het effect wat je als NRGD zou moeten willen.
Heb je een idee hoe het NRGD dat zou kunnen verbeteren?
Het vraagt vooral om een kritische mentaliteit bij rechters als het gaat om bewijs. De NRGD zou echter een bijdrage kunnen leveren, door cursussen aan rechters te verzorgen en mee te draaien bij SSR, of informatie te geven.
Je hebt ook gekeken naar de Engelse manier van werken. In je proefschrift zeg je dat we veel van hun methode kunnen leren. Kun je een voorbeeld geven?
Je kunt lessen trekken uit het Engelse strafproces. In Engeland worden hogere eisen gesteld aan deskundigenrapporten. In beginsel moet een rapport dat daar wordt ingebracht veel informatie bevatten, terwijl in het Nederlandse strafproces er niet zoveel eisen worden gesteld aan een deskundigenrapport. In het Nederlandse systeem staat alleen dat het rapport met redenen onderbouwd moet zijn en worden de criteria uit het schoenmakerarrest genoemd. Zo moet je aangeven welke methode je hebt gebruikt, dat je in staat bent om die methode te gebruiken en dat de methode daarvoor geschikt is.
Het Engelse strafproces bevat een uitgebreide lijst met wat er allemaal in het rapport moet komen. De deskundige moet vermelden welke kennis en vaardigheid hij bezit. Hij moet vermelden welk bewijsmateriaal hij heeft gebruikt. Hij moet melden of iemand anders hem heeft geholpen en hij moet melden met welke mate van zekerheid hij tot zijn conclusie is gekomen, welke methode hij heeft gebruikt, of die methodes betrouwbaar zijn en waaruit blijkt dat die methodes betrouwbaar zijn. Ik denk dat het goed zou zijn als er ook in Nederland meer voorwaarden worden gesteld aan zo’n deskundigenrapport. Juristen kunnen deze informatie ook heel goed gebruiken bij de beoordeling van de kwaliteit van het deskundigenrapport.
Wat kunnen we leren van de opkomst en ondergang van de Forensic Science Society?
In Nederland loopt een discussie over de toekomst van het NFI. Het instituut zou volgens sommigen commercieel moeten worden. Forensische diensten zijn echter geen commerciële goederen. De overheid betaalt het meeste forensische onderzoek. Dus moet je het ook niet op die manier gaan behandelen. Het is goed dat de overheid doorgaat met het bekostigen van het NFI, dat hoogstaande kwaliteit levert, veel aan onderzoek doet en onderwijs verzorgt. Daar moet je als overheid zuinig op zijn. Tegelijkertijd moet de overheid wel zorgen dat er ook genoeg onafhankelijke aanbieders zijn.
De FSS was de grootste aanbieder van forensische diensten in Engeland en stond heel hoog aangeschreven. Ze waren de beste van de wereld, ze deden veel vernieuwend onderzoek, deden veel aan research en development. Van de een op de andere dag heeft de Engelse overheid de FSS opgeheven, omdat ze niet commercieel genoeg waren en verlies leden. Ineens verdween een gerenommeerde instelling, met als gevolg dat er in Engeland geen overheidsaanbieder is van commerciële diensten en politiediensten bij commerciële aanbieders moeten aankloppen voor hun forensisch onderzoek. Dat heeft twee gevolgen: politieorganisaties gaan insourcen, maar daardoor mis je het zicht op de kwaliteit en kosten. Twee: er verdwijnt veel kennis die commerciële aanbieders niet opvangen. Die willen geen geld steken in R&D als dat geen winst oplevert. Ook zullen commerciële aanbieders niet per se kennis behouden op kennisgebieden waar zelden vraag naar is. Daardoor is bijzondere expertise verdwenen.
Er ligt een proefschrift…en nu?
Dat is altijd de vraag. Veel mensen reageerden positief. Ik vind het leuk mijn proefschrift bij het NRGD toe te lichten. Dit is het podium waar veel mensen zijn die er wat mee willen doen. Ik hoop ook dat de wetgever die bezig is met de modernisering van het wetboek van strafvordering mijn proefschrift meeneemt. Er zijn lijntjes die kant op. Als mijn proefschrift invloed heeft op de modernisering, ben ik ruimschoots tevreden.