Interview met forensisch deskundige DNA-onderzoek Ate Kloosterman
Het NRGD publiceert de komende tijd een reeks gesprekken waarin wij vertegenwoordigers uit de (strafrecht)keten vragen voorleggen als: welke gevolgen hebben alle nieuwe mogelijkheden voor de strafrechtketen? Wat is er nodig voor een goede samenwerking tussen experts en deskundigen? Hoe zorgen we ervoor dat rechtsplegers en wetenschappelijke experts elkaar begrijpen en aanvullen? En hoe kan het NRGD daarbij helpen, als bruggenbouwer tussen recht en forensische deskundigheid? In deze eerste aflevering is het woord aan: Ate Kloosterman, wegbereider en autoriteit op het gebied van forensisch DNA-onderzoek in Nederland.
'Tegenwoordig kunnen we bijna overal een DNA-profiel uit halen. Neem de kogelhulzen die zijn gebruikt bij een afrekening in het criminele circuit: de schutter drukt de patronen in een patroonhouder. Het is lastig dat met handschoenen aan te doen. Dus kan je vingerafdrukken en ook DNA materiaal op zo’n patroon achterlaten. Het is vaak het enige dat achterblijft na zo’n schietpartij: hulzen van afgeschoten projectielen. We doen dan ons uiterste best daar wat DNA materiaal vanaf te halen. Dat blijft nog steeds een moeilijk verhaal. Vaak vinden we niks. Maar we worden steeds beter. Op forensisch gebied is Nederland nu een van de voorlopers. Ik wil niet naast mijn schoenen gaan lopen, maar feitelijk komt men tegenwoordig bij ons kijken hoe het moet, in plaats van andersom.
‘Steeds meer uit steeds minder’, is wel zo’n beetje ons motto. We halen steeds meer informatie uit steeds minder sporenmateriaal. En daaruit willen we een zo volledig mogelijk DNA-profiel halen. De minimale hoeveelheid die je nodig hebt, is één cel. Onder laboratoriumomstandigheden lukt het ons heel goed informatie uit die cel te halen. Maar waardoor heeft iemand DNA achtergelaten? Hoe komen die bloedspatten daar? Is iemand op zijn hoofd geslagen, of probeerde iemand het slachtoffer te helpen? Duiding blijft nodig: je moet zeker weten dat je een delict-gerelateerd spoor hebt. Alleen dan kun je zeggen: het DNA van deze meneer komt overeen met een spoor waarvan we denken dat het van de dader is. Het veiligstellen van de juiste sporen wordt steeds belangrijker.'
Leidt dat tot nauwere samenwerking met de politie?
'Uiteraard geven we de nodige cursussen en ook via de politieacademie wisselen we informatie uit. Maar als je ziet hoeveel DNA-onderzoeken wij doen, is dat bijna een exponentiële curve. We hebben door capaciteitstekort te weinig contact met de politie. Er is geen sprake van structurele inzet van NFI-ers om de politie op te leiden. Maar de politie doet zijn uiterste best en stelt steeds meer sporen zelf veilig, dat is een hele goeie ontwikkeling. Deze sporen sturen ze naar het lab als een kant-en-klaar pakketje, dat we meteen in onze automatische DNA-analysestraat kunnen onderzoeken. Maar we zien ook dat een heleboel van die sporen geen profiel opleveren. Daarover publiceren we, in de hoop dat dat de politie zich dat soort informatie eigen maakt. Dat de politie ook gaat denken, als ze twintig sporen uit een drugslab naar het NFI opsturen en uit 18 sporen komt geen profiel: hee, hoe kan dat nou? En dat men zich daar voor openstelt.'
De plaats delict is het fundament. Als het daar mis gaat…
'Dat is onvermijdelijk. Er is iets gebeurd. De wijkagent stormt naar binnen. Er komt een ambulance om het slachtoffer te helpen. Die lijkt overleden, maar men gaat toch eerst kijken of dat wel echt zo is. En dan zijn er allemaal processen die je niet in de hand hebt. Op een gegeven moment wordt zo’n plaats delict afgesloten. Dan kun je eigenlijk pas beginnen met je onderzoek, maar dan is er al van alles gebeurd.'
Hoe zie je de rol van het NRGD als kwaliteitsinstituut?
'Toets mensen op hun kennis. Het NRGD toetst gerechtelijk deskundigen. Maar dat is maar een deel van de forensische keten. Als de politie een organisatie creëert die de kwaliteit van hun mensen net zo grondig toetst als het NRGD, zou dat prima zijn. En dat geldt ook voor het OM en misschien ook wel voor de zittende magistratuur. Ik vind dat iemand die DNA-onderzoeken aanvraagt - vaak het OM - moet weten wat dat betekent. Het is belangrijk dat we niet alleen kijken naar DNA-deskundigen, maar ook naar wat er daarvoor en daarna gebeurt. Stel dat je bij de dokter zit en die zegt: 'We hebben je resultaten terug en je cholesterol-level zit op 5, maar ik heb geen idee wat dat betekent'. Dat kan natuurlijk niet. Een dokter weet precies wat die patiënt mankeert en wat hij kan voorschrijven. Ik heb nooit gehoord dat een officier van Justitie getoetst wordt op zijn kennis van DNA. Dan zou een officier bij wijze van spreken op tien gebieden een toets moeten doen. Want hij moet ook iets weten van uitpeilen, van Digitaal Forensisch Onderzoek. Net als de huisarts die jouw cholesterolresultaat voor zich heeft. Die moet ook de uitslag van een zwangerschapstest begrijpen en iets weten van tientallen medische deelgebieden.'
De officier van Justitie als huisarts?
'Precies. En misschien heeft die contact met een aantal specialisten waar hij terecht kan als het echt ingewikkeld wordt. De forensisch adviseurs die nu bij de zittende magistratuur rondlopen vind ik een heel nuttige ontwikkeling. Maar ik zie het ook nog niet hard genoeg gaan. Ik had gehoopt dat veel meer mensen daar terecht zouden zijn gekomen. Er is meer werk dan de forensisch adviseurs aankunnen en onwennigheid speelt een rol. Dat moet groeien.
Ik hoop dat we de deskundigheid van de hele keten kunnen verhogen. Die mensen opleiden en toetsen. Dus niet alleen het stuk van de politie, maar ook het eindtraject. Wat mij betreft met nog meer aandacht dan nu voor het belang en de kwaliteit van rapportages. Daarom proberen we de wetenschappelijke bewijswaarde van onze onderzoeken zo goed mogelijk op te schrijven in onze rapportages. En je hoopt dat men dat begrijpt. Want anders wordt het ingewikkeld. Voor het proces is het heel belangrijk dat de hele keten perfect functioneert. Van degene die sporen afneemt op de plaats delict tot de rechter die moet beslissen. En ook de kwaliteit van een aanvraag. Ik heb vaak veel af te dingen op de kwaliteit van de aanvragen die we krijgen. Als je eens kijkt naar zo’n onderzoeksvraag, dan denk ik wel: ja, hoe goed is hierover nagedacht?'
Zit je wel eens met kromme tenen?
'Ja, natuurlijk. En ook bij sommige uitspraken. Dan denk ik: nou.. verrassend. Maar zo werkt het systeem nu eenmaal. Maar wij leren daar ook weer van. Misschien is het rapport in de zaak dan toch onduidelijk geweest. Dat moeten we bij een volgende zaak waarin we weer zoiets hebben zorgen dat onze conclusie beter voor het voetlicht komt. Laatst was er een zaak met DNA op een wapen. Daar was met spoed een DNA-profiel van gemaakt. De match in de DNA-databanken konden we aan een persoon koppelen. Goed resultaat, denk je dan. En dan wordt die persoon toch niet vervolgd. Dan wil je graag weten hoe dat zit. Het zit op de grens tussen oprechte nieuwsgierigheid en de wens de kwaliteit te verbeteren. Misschien hebben we het niet duidelijk gerapporteerd of hadden we dingen anders moeten doen.'
Stuur je wel eens iets terug omdat je er niets mee kunt?
'Dat doen we eigenlijk te weinig, dat we zeggen: 'Jongens, dit kan toch niet?' Of vragen waarom ze die sporen nu hebben afgenomen, zodat we de prioriteiten kunnen bepalen. In een forensisch intake gesprek (FIT-gesprek) haal je dat wel boven water. Maar je krijgt ook dingen ingestuurd met de vraag: 'Kan je er wat mee?' En het wordt straks helemaal belangrijk, bij DNA-activity level zaken. Dan ben je erg afhankelijk van de informatie die men verstrekt. En van de vraagstelling die men heeft.'
Welke instrumenten van het NRGD hebben geholpen?
'De gedragscode van het NRDG was een van de eerste instrumenten. Een van de belangrijkste bepalingen is: 'Mocht je in een later stadium van de procedure zien dat er verkeerd met je rapportage is omgegaan, dan word je geacht dat te melden.' Dat is best lastig, maar nodig. En het staat duidelijk in de Gedragscode, dus je hebt iets waarmee je kunt zwaaien. Dit wordt je als deskundige opgelegd, dus moet je ook de ruimte krijgen om dat te doen. Ik zie dat het weinig gebeurt. En als het gebeurt, hoor je eigenlijk niks. Of heel veel later. Ik weet niet of men erop zit te wachten en ook niet wat er mee gebeurt.
Je kunt borging van forensische deskundigheid smal opvatten, als certificering en registratie van individuele deskundigen. Maar je kunt het ook breder zien. Ik zou dat alleen maar toejuichen. Dat geldt voor de kwaliteit van de hele keten, van plaats delict tot en met rechtszaak. Ik denk wel dat die bruggen gebouwd moeten worden. Iemand moet zich met kwaliteit bezighouden. Er zijn initiatieven om het veiligstellen van de monsters en de onderzoeken bij de politie te accrediteren. Dat zou een geweldige sprong voorwaarts zijn. Het lijkt me onafwendbaar. Hoe dat precies moet dat is lastig. Maar met elkaar in gesprek zijn is ook heel belangrijk. En niet alleen op zaakniveau, maar ook dat we dit soort grote problemen eens met elkaar afkaarten. Het blijft heel vaak liggen bij de groep die een vergadering heeft gehad, terwijl het natuurlijk weggezet moet worden in de brede organisatie. Dat zie ik te weinig gebeuren.
En ook als iets ontwikkeld is en je denkt: goh, ja, ik had die zaak in het verleden, dit zou een heel goede tool zijn om dat in die zaak toe te passen. Het verwantschapsonderzoek in de Vaatstra-zaak is daarvan een mooi voorbeeld. Maar ook in zaken uit het verleden hoor. Zoals de zaak Andrea Luten, waarin we een heel beperkt profiel van één haar hadden. Dat je later met een gevoelige methode toch nog eens met het DNA aan de gang gaat en opeens een volledig profiel uit dat haartje hebt. In de DNA-databank levert dat dan tien jaar later een match op.
Het gesprek over iedereen opslaan in de DNA-database is niet aan ons. Wij kunnen dat misschien technisch faciliteren - een prachtige uitdaging lijkt me dat - maar politiek en wettelijk gaan wij daar niet over. We zijn heel strikt: dit zegt de wet. Tot hier en niet verder. Als iemand iets wél wil, moeten we zorgen dat eerst de wetgeving verandert. Wat is gebeurd, in het DNA-verwantschapsonderzoek in de zaak Marianne Vaatstra. We wisten dat het technisch mogelijk was. We kregen het verzoek: 'Doe het dan'. Maar er was geen wetgeving. Toen is die wetgeving op touw gezet en bekrachtigd en konden de afnames en het onderzoek beginnen. Met succes. Die zaak was de drijfveer om de wetgeving te veranderen. Wat technisch mogelijk is, wil je inzetten. Een nieuw, krachtig en betrouwbaar middel: doodzonde om dat niet te gebruiken.
Als iemand niet in een DNA-databank zat, dan was het vroeger einde verhaal. Case closed. We hebben een goed profiel, maar helaas: geen match. Tot voor kort. Nu zeggen we: 'Ok, hij zit er niet in, maar misschien zit er wel een familielid van de dader in?' En we gaan zoeken naar profielen die niet matchen, maar er wel heel erg veel op lijken. Wie erop lijkt, kan een broer zijn van degene die het spoor heeft achtergelaten. Dat zijn de grootschalige onderzoeken, zoals in de zaak Nicky Verstappen. Degene die dat op zijn geweten heeft, geeft zijn DNA waarschijnlijk niet af. Net zoals vele andere honderden die om de een of andere reden niet mee willen doen. Maar dat hoeft geen ramp te zijn. Als zijn broer meedoet, vinden we hem alsnog.'
DNA is een hulpmiddel voor waarheidsvinding. Kun je het ook omdraaien: heeft de misdaad de forensische wetenschap vooruitgeholpen?
'Het zijn natuurlijk wel de zaken die, als je op een gegeven moment voor je onderzoek geld en middelen nodig hebt, als breekijzer kunnen dienen. Met extra geld kunnen we extra dingen ontwikkelen en daarmee meer zaken oplossen. Nieuwe zaken hebben ons op dingen gebracht waar we anders misschien niet op zouden zijn gekomen. We zullen nooit uit pure nieuwsgierigheid een oud spoor door een nieuw apparaat halen. Dat gaat alleen via een opdracht. Wetenschappelijk onderzoek doe je wel op eigen initiatief, maar nooit met zaakmateriaal. Maar als ik kansen zie in een oude zaak kan ik wel met een opdrachtgever in contact treden.'
Hoe kijk je aan tegen DNA-activity?
Het NRGD heeft al paar jaar geleden gezegd: 'Daar moeten we wat mee.' Het is heel belangrijk dat het NRGD dat signaleert. Ik heb niet het idee dat het een hype is. We zien dat het steeds belangrijker gaat worden. Ik zie het in steeds meer zaken. De zaak Koen Everink is er een bekend en recent voorbeeld van. Zaken waarin DNA-activity een rol speelt zijn vaak complex omdat je met aanpalende kennisgebieden krijgt te maken. Maar het is soms ook de wereld op zijn kop. De politie neemt iets af waarvan ze denken dat het delict-gerelateerd is. Anders nemen ze het niet af, denk ik dan. Dat moet dan met spoed worden geanalyseerd. En dan vinden wij een match en krijgen we als vraag: 'Waarom denken jullie dat dat zo belangrijk is in die zaak?' Zeker als DNA-activity een rol speelt in de zaak moet dat onderdeel verbeteren. Dat daar al over gedacht wordt bij de afname en bij het veiligstellen van het spoor. Over het belang van sporenonderzoek onder verschillende scenario’s hebben de collega’s van het NFI kort geleden een artikel voor de hele keten geschreven in Expertise en Recht.
DNA-activity was tot voor kort een onderontwikkeld gebied, omdat er maar heel weinig wetenschappelijk onderzoek aan was gedaan. Op een gegeven moment hebben we subsidie voor wetenschappelijk onderzoek op dit terrein gekregen. En nu begint het steeds meer volume, kritische massa, te krijgen. Er komen buitenlandse onderzoekers die geïnteresseerd zijn. In de wetenschappelijke literatuur zie je er steeds meer over. DNA-activity is echt een vak dat steeds belangrijker wordt. Wel een vak apart.
Ik voel me soms ongemakkelijk als ik een DNA-activity zaak heb en de opdrachtgever vraagt hoe hun vraagstelling eruit zou moeten zien. Dat is de wereld op zijn kop, met alle risico’s van dien. Dat moet bij OM en politie ook ontwikkeld worden. Het is een buitengewoon complex expertisegebied. Met bloedsporenonderzoek heb je al een beetje hetzelfde: hoe komen die bloedspatten daar? Zijn ze er gekomen doordat iemand op zijn hoofd geslagen is of omdat hij geholpen heeft het slachtoffer te helpen of te verzorgen? En dat is een discipline die al lang bestaat. Ik denk dat het NRGD een heel belangrijk initiatief neemt om dit gebied straks als deskundigheidsgebied te erkennen.’
Tien jaar NRGD. Wat wens je ze toe?
'Het NRGD heeft het forensisch DNA-onderzoek ontzettend geholpen. Het heeft ongetwijfeld de deskundigheid binnen het NFI versterkt. Er kwam meer structuur in de opleidingen, mensen werden aantoonbaar getoetst. Dat is altijd een zenuwenwerk, alles voor elkaar moeten hebben voor het examen. Maar uiteindelijk heeft iedereen het toch voor elkaar. Je gaat wetenschappelijke literatuur lezen en zorgt dat je rapporten op orde zijn. Dat vind ik een buitengewoon goede zaak. Ook voor andere deskundigheidsgebieden. Er zijn gebieden waar het NRGD nog geen rol speelt, zoals micro-analyse van invasieve trauma's: kras-, indruk- en vormsporen, vezels- en haaronderzoek. En schotresten, aan welke discipline het NRDG momenteel werkt. Het NFI kan moeilijk een breekijzer zijn. Maar als het NRGD hierin een prominente rol speelt, lijkt me dat een hele goede ontwikkeling voor de komende tien jaar.'