Interview met rapporterend psychiater Ronald Rijnders
Ronald Rijnders is lid van de NRGD-Toetsingsadviescommissie (TAC). Sinds mei 2006 werkt hij als rapporterend psychiater in het Pieter Baan Centrum (PBC). Daarnaast doet hij aan de Universiteit Utrecht wetenschappelijk onderzoek naar mannelijke TBS-patiënten, werkt hij een dag per week in de verslavingszorg en is hij lid van het Adviescollege Levenslanggestraften.
‘Ik vind het belangrijk je als psychiater zo breed mogelijk te profileren. Op het einde van mijn opleiding tot psychiater, en ook vele jaren daarna, werkte ik in het oorlogstraumacentrum Stichting Centrum ‘45 met getraumatiseerde asielzoekers en vluchtelingen. Toen de gelegenheid zich voordeed naar het PBC te gaan, twijfelde ik omdat ik de kant van de daders opging. Maar op een gegeven moment dacht ik: ik doe het toch. En zag daders die in hun vroege jeugd zelf slachtoffer waren geweest. De geobserveerde mensen in het PBC hebben ook hun voorgeschiedenis, een eigen verhaal. We worden aangetrokken door de gedachte dat goed en kwaad sterk gescheiden zijn. Die neiging in uitersten te denken voorkomt misschien verwarring in ons zelf, maar je realiseert je soms dat de werkelijkheid toch anders kan zijn. In Stichting Centrum ‘45 kregen we bijvoorbeeld kindsoldaten uit West-Afrika die overdag in het regeringsleger dienden en ’s nachts meevochten met de rebellen, tégen datzelfde regeringsleger.
Het vak forensische psychiatrie is heel boeiend. Je beschrijft de persoon van de verdachte ten behoeve van het strafproces en hebt een voorlichtende, adviserende functie. Rechters dienen op ons te vertrouwen, de eisen zijn dan ook hoog. In de diagnose ga je niet uit van het ten laste gelegde delict. Stel je voor dat dit niet bewezen wordt verklaard: dat zou erg zijn! Want dat zou inhouden dat de diagnose verdampt omdat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Een kunstfout. De minimumeis is dat je diagnose onafhankelijk is van het ten laste gelegde.‘
Wij zijn óók op aarde om de rechter duidelijk te maken dat we iets niet weten
Toerekeningsvatbaarheid op een schaal
‘Iedereen wordt geacht de wet na te leven en kan worden gestraft bij overtreding daarvan. Tenzij blijkt dat iemand ontoerekeningsvatbaar is. Maar toekenning van dat predicaat is in de praktijk niet zo zwart-wit. Feitelijk gebruiken we allerlei gradaties in het toerekenen, vroeger bijvoorbeeld de vijf-punten schaal: toerekenen, niet toerekenen en drie stappen daartussen: licht verminderd, verminderd en sterk verminderd toerekenen. Is iemand gestoord maar kun je de doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde delict niet onderbouwen, dan kan de rechter nog wel uitgaan van een gelijktijdigheidsverband.
Of het verband is veel losser, stel: er is sprake van krenkingsaspecten. Iemand gaat rumineren, broeden. Boos-boos-boos. Misschien ook wraakgedachten. En de dag erop besluit hij na de volgende belediging het slachtoffer stevig af te straffen, dan kun je zeggen: ‘Hij heeft voldoende tijd gehad om te overwegen wat te doen. Dus geen reden tot vermindering van toerekeningsvatbaar.’ Maar het rumineren kan hem zo sterk in de greep hebben gehad dat een belangrijk aspect van zijn persoonlijkheidsproblematiek heeft doorgewerkt, waardoor hij geen gezonde afweging heeft kunnen maken en we het ten laste gelegde in (licht) verminderde mate zouden moeten toerekenen.
We gebruiken een continuüm tussen twee uitersten, met toerekenen aan de ene kant en niet-toerekenen aan de andere. In het veld speelde een heftige discussie, waarin - in zekere mate terecht - gezegd werd: ‘Je kunt niet bepalen dat iemand verminderd of licht/sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Het is toerekenen of niet-toerekenen. En alles daartussen is ‘verminderd toerekenen’, verdere differentiatie is niet mogelijk.
Ik geloof wel in tussenstadia. Zoals bij de verschijningsvorm van water, dat gaat van ijs tot waterdamp. Het heeft uitersten. Maar je wilt wat weten over de tussenliggende waarden. Je kunt zeggen: ’Het warmt op, of het koelt af’. Maar dat is niet praktisch, want om te drinken wil je weten of het water gloeiendheet is, of lauw, of koud. In de dagelijkse praktijk lossen wij het uiteindelijk eenvoudig op, door een degelijke omschrijving te geven in de tekst. De felheid gaf wel aan dat het een serieuze discussie was. Al zei een collega: ’Die vijfpuntschaal is wel wat grof, laten we een zevenpuntschaal gebruiken.’ Dat vond ik wel komisch.‘
Hoe is het als forensisch psychiater te werken in een juridische context?
‘Onze taak is de rechter informeren zodat die eventuele psychopathologische aspecten meeweegt in de motieven van de verdachte. Ik lees met graagte de vonnissen en de redeneringen daarin. Soms zijn die ingenieus. Een voorbeeld kan ik geven en zal alleen de informatie delen die in de openbare stukken staan: het vonnis en het arrest. Een vrouw van niet-Nederlandse afkomst steekt een andere vrouw in brand, die dezelfde dag overlijdt. Twee maanden later wordt de vrouw aangehouden. Ze ontkent. Tijdens ons onderzoek konden we wel het een en ander diagnosticeren, maar ze leek niet daaruit gehandeld te hebben. En ze bleef ontkennen. De rechtbank concludeerde: ‘Toerekenen’ en veroordeelde de vrouw tot 22 jaar gevangenisstraf.
In hoger beroep waren er meer rapportages, onder andere van externe, niet-forensische deskundigen. En die kwamen tot een ziekelijke stoornis waaruit zij het ten laste gelegde bijna volledig verklaarden. Het advies was ‘sterk verminderd toerekenen’ alsmede een jarenlange, intensieve behandeling. Dat was een hectische zitting. Omdat de adviezen lijnrecht tegenover elkaar stonden, werden wij door de rechter stevig bevraagd. Ik had ervoor nagevraagd of er iets bekend was over het in brand steken van een vrouw door een andere vrouw. In die cultuur kwam dat bijna nooit voor.
Wij konden de nieuwe diagnose beredeneerd weerleggen. Natuurlijk vroegen de rechters ons: ‘Als een vrouw die haar leven schijnbaar op orde heeft en gewoon werkt zo’n gestoord delict pleegt door iemand te overgieten met motorolie en in de brand te steken, dan is ze toch gestoord?’ Op zich een logische vraag die maar boven de zaak bleef hangen. Want niemand wist wat haar motief was geweest en in welke mate dat gestoord was. Maar het adagium ‘bij twijfel niet inhalen’ blijft gelden. Het gaat om onderbouwen, niet om hypothetiseren. Dat is de kern van mijn vak: onderbouwen of pathologische motieven hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde en of iemand in staat is geweest af te zien van zijn of haar handelen. Als dat niet mogelijk is, schrijf dat dan op.
In zijn arrest deed het Hof iets wonderlijks. Het schoof die latere diagnose volledig aan de kant. Het omarmde de diagnose die alle rapporteurs hadden gesteld: dysthyme stoornis, een chronische ontstemmingsstoornis of voortdurende chagrijnigheid, al dekt die laatste omschrijving de lading niet helemaal. Dysthymie kan je levensvreugde behoorlijk inperken en ertoe leiden dat je je niet volledig kunt ontplooien. Op geen enkele wijze kon het ten laste gelegde worden verklaard vanuit de dysthymie, Maar het Hof zei: ’De wet vergt voor oplegging van een TBS-maatregel de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis. Dysthymie is een ziekelijke stoornis. En daarom leggen we naast gevangenisstraf ook TBS op.’ Het Hof liet bewust een aantal afslagen liggen, bijvoorbeeld door geen enkel woord te wijden aan de kwestie van (de mate van) toerekenen en koos een praktische oplossing.
Dat was een opmerkelijk arrest. Zoiets moet je kunnen hebben, als forensisch rapporteur. Ik heb de arresttekst- die je best kunt lezen als een doelredenering - als een juridische oplossing voor een niet-verklaarbaar, afschuwelijk delict beschouwd. Je moet als professional je er niet persoonlijk in verliezen. Dat geldt in de rechtszaal, maar ook tijdens het werken met verdachten. Het gaat erom te handelen met je jas, je uniform, aan. Wij, rapporteurs, hebben allemaal hun eigen persoonlijkheid en temperament. Maar je professionele rol is anders. En dat noem ik gemakshalve een jas. Natuurlijk wordt die jas gevormd door de contouren van wie je bent, maar kritiek - en ook lof - moet je zoveel mogelijk los zien van jou als persoon. En het aardige is: met die jas creëer je ook een zekere distantie tot de onderzochte. Als die boos is op je, of juist zegt: ’Ik heb nog nooit zo’n goede vraag van een psychiater gehad. U ben de beste’. Dat kan in principe je narcisme heel erg kietelen, hoor. Maar het is goed dat je je dan realiseert dat het tegen je jas gezegd wordt: leer jezelf kennen!
Verdachten hebben het recht hun procespositie goed te bewaken. Als iemand verschrikkelijke dingen heeft gedaan, denk ik bij het onderzoek voortdurend ‘indien bewezen’. Doe je dat niet, dan sijpelt er een oordeel door dat mij en de onderzochte niet helpt. Onbevangenheid en neutraliteit zijn belangrijk. Dus zeg ik: ’Goed om u weer te zien. Wilt u een kopje koffie?’ Want dat is vaak een mooie entree om iemand te leren kennen. Correct zijn, niet oordelend. En zeggen zij bij de kennismaking: ’Nou, ik heb het helemaal niet gedaan!’, dan reageer ik: ‘Maar daar gaan we het nu nog niet over hebben. Ik weet wel waarvoor u hier zit, maar heb het proces-verbaal nog niet of nog niet helemaal gelezen. Om eerlijk te zijn gaat het mij daar nu niet om. Ik wil u eerst leren kennen om uiteindelijk een goed deskundigenrapport over u als persoon te schrijven en de rechter te vertellen wie u bent, met uw positieve en de negatieve kanten.’ Daardoor is de kans groter dat de onderzochte denkt: ’Hij doet normaal tegen mij.’ En dat doe ik ook, zo neutraal als ik kan zijn. Ik weet natuurlijk ook dat veel verdachten toch denken: ik vertrouw het niet, want het ministerie van Justitie betaalt zijn salaris. Dan zeg ik: ’Dat klopt. Maar men kan mijn pen niet vasthouden’.
Ik zie meewerkende verdachten vaak 8 tot 12 keer. Ik weet dat zij weten dat ik weet dat ze er gedwongen zitten. De onvrijwillige context is helder. Maar in principe zijn de gesprekken niet veel anders dan bij psychotherapie. Je wilt iemand ontmoeten. Mensen hebben overigens niet primair een hulpvraag, al komt het wel voor dat iemand zich als patiënt gedraagt. Soms zit een verdachte met kwesties als zelfverwijt en hevige spijt. Die kunnen oprecht zijn, maar ook een teken dat hij/zij zich op een gunstige manier wil presenteren, dus vanuit de procespositie. Voor de mate van spijt bestaat geen harde maatstaf of eenheid. Je moet oppassen dit soort ijle begrippen te verstoffelijken in een beschrijving. En daarvoor heb je onder andere teambesprekingen. Je hebt bijna wekelijks een bespreking met de psycholoog, forensisch milieurapporteur en de groepsleiding. Ook over wat er op de afdeling gebeurt. Over akkefietjes in de groep of in het onderzoekscontact waaraan rare aspecten zitten. Dat houd je scherp.
Veel laat je na zo’n teambespreking weer afvloeien. Je schrijft een rapport met zo min mogelijk niet-onderbouwbare conclusies en vermeldt wat hypothetisch is. Georganiseerde tegenspraak door een teamjurist en een psycholoog of psychiater die de verdachte niet zien is heel belangrijk. Zowel voor de diagnostiek als voor tegenoverdrachtelijke aspecten die samenhangen met de ernst van het ten laste gelegde delict. Ik kan mij voorstellen dat in de ambulante situatie, zeker als je een mono-rapportage doet, het gevaar van blinde vlekken loert. Dat lijkt mij niet makkelijk.’
Het veld aanharken
‘Vanuit de Toetsingsadviescommissie (TAC) van het NRGD heb ik te maken met collega’s uit het veld. Soms hoor ik de wildste geruchten: ‘Je wordt zonder reden afgewezen. Het is willekeurig, want ik schreef dezelfde rapporten als mijn collega die vorige maand is geslaagd met een compliment van de TAC!’ Zoiets verwijst naar slachtoffergedrag. Het klopt ook niet. Bij de NRGD gaat het erom of een deskundige kwaliteit levert. De kwaliteitseisen zijn alleszins redelijk. Vergeet niet dat de adviezen van een gedragskundige verstrekkende consequenties kunnen hebben: soms gaat het om een advies over langdurige vrijheidsbeneming.
Het NRGD heeft zich ook ontwikkeld. In de beginjaren was de organisatie bezig zichzelf als instituut neer te zetten. Het veld aanharken, zodat mensen die kwalitatief slechte rapporten afleverden voorwaardelijk werden toegelaten met een verbetertraject of eruit gefilterd werden. Het NRGD heeft het vak niet veranderd. Maar wel bijgedragen aan het ophogen van de vereisten, bijvoorbeeld bij risicotaxatie. In het verleden werd die vooral op basis van een klinische indruk verricht. Maar op basis waarvan, werd dan niet beschreven. Het is goed mogelijk dat sommige mensen de risicotaxatie vroeger heel goed deden maar deze niet goed beschreven. In dat opzicht heeft het NRGD voor een kwaliteitsslag gezorgd.‘
Risicotaxatie
‘Risicotaxatie op zich hoort thuis in de wetenschap. Kunnen we de toekomst voorspellen met een risicotaxatie-instrument? Daarover speelt een hoogoplopende discussie. Het gaat om specificiteit en sensitiviteit, die werken wederzijds op elkaar in. Hoeveel risico is aanvaardbaar? In deze maatschappij is er grote aandacht voor veiligheidsdenken. De forensische psychiater of psycholoog moet zich realiseren dat het voorspellen van recidive heel lastig is. Je plaatst de onderzochte in een risicoklasse, maar het is daarmee zeker niet gezegd dat deze persoon uit die klasse daadwerkelijk zal overgaan tot een nieuw delict.
En daarmee kom je weer op de begrippen sensitiviteit en specificiteit. Soms is het geheel niet mogelijk; in je rapport schrijf je: ‘Het zou kunnen dat dit en dat tekenen zijn. Maar ik kan het niet onderbouwen.’ Wij zijn óók op aarde om de rechter duidelijk te maken dat we iets niet weten.‘
Toetssteen
‘Bij 10 jaar NRGD komt het woord ‘toetssteen’ bij me op. Bij TBS gaat het om vrijheidsbenemende maatregelen. Dat kan alleen als je de hoogste medische, psychologische, ethische standaarden in acht neemt. En het NRGD heeft geholpen die lat hoog te leggen. Daarin is het NRGD echt niet de eerste of enige geweest, maar het heeft die kwaliteit zeker verbeterd. Het gemiddelde is omhoog gegaan. De informatie in het rapport moet van hoge kwaliteit zijn, aan minimumeisen voldoen. Je beschrijft de werkelijkheid zoals je die in gedragskundig opzicht aantreft. Het is daarna aan de rechter. Uiteraard wil ik het geschrevene graag nog eens uitleggen. Want het rapport is natuurlijk mijn baby. Heel soms word je als deskundige gemangeld in de rechtszitting: midscheeps geramd door de advocaat of de officier die niet blij zijn met het advies. Dat hoort er ook bij. En wat ook daar weer geldt: het is gewoon mijn jas die ze dan belagen. Overigens verlopen de meeste zittingen zeer prettig en voegt de uitleg veel toe aan het begrip van de juristen. ‘
Moet je steeds meer antropoloog zijn?
‘Ja. Zoals psychiater Frank Kortman zegt: ’Alle psychiatrie is transculturele psychiatrie’. Of je nou subcultureel of cultureel denkt, het gaat om hetzelfde. Je moet begrijpen dat je een thermometer bent die in een bepaalde context gestoken wordt. Je moet kennis hebben van je eigen afkomst, bijvoorbeeld beseffen hoe je eigen krenkingsattitude ligt of waar je aannames liggen. Dat moet je van je eigen (sub)cultuur weten om in ieder geval te kunnen begrijpen wat de ander beweegt. We nodigen met enige regelmaat cultureel antropologen uit om een beeld te schetsen van de cultuur van een verdachte. Heel informatief. En soms kun je dingen afgeleid vragen, met een simpele falsificatiemethode: ‘En als u dat nu ook zegt in uw eigen gemeenschap?’ Dan antwoordt zo iemand: ’Dat kan natuurlijk niet, want dan vinden ze me hartstikke gek’. Dan weten we in ieder geval dat betrokkene zelf door heeft dat er toch iets raars met hem aan de hand is. Dat is individueel al belangrijk.
Misdadigers zijn niet per se psychisch gestoord. Er zijn mensen die delicten plegen omdat ze denken daarmee winst te halen of hun gelijk te krijgen. Niet altijd hoeft dat op basis van een pathologisch motief te zijn. Er zijn oorlogsomstandigheden waarin je vreselijke dingen doet. Of de uitwerking is veel gruwelijker dan voorzien. Misschien dacht de vrouw van die brandmoord wel ‘Ik ga haar verminken, zodat ze minder mooi is’. Het kan, hoe gruwelijk ook de werkwijze. De rechter en de officier vroegen: ‘Dat deze mevrouw dit gedaan heeft, moet toch wel betekenen dat ze gestoord is?’ Natuurlijk ga je dat denken, ook als professional. Maar je moet hetgeen je stelt kunnen onderbouwen. Dat is je taak. Natuurlijk kan dat soms heel onbevredigend zijn. En toch, soms moet je zeggen: ’Ik kan het niet onderbouwen’. En daarmee eindigt jouw verhaal als rapporteur in de rechtsgang. ‘