Interview met strafrechtadvocaat Paul Acda

‘Mijn vader zat in het bedrijfsleven en mijn neven werden ondernemer. Dat pad lag dus voor de hand. Maar onze buurvrouw was strafrechter en ik vond de boeken van John Grisham fascinerend. Ik begon als student economie en bedrijfskunde, maar had een vriend die rechten studeerde en op een gegeven moment wist ik: ’Ik ga rechten doen en word strafrechtadvocaat’. Paul Acda, advocaat in Roermond, is gefascineerd en positief kritisch over forensische deskundigheid in strafzaken. Een gesprek over internationalisering, tegenspraak en Trojaanse paarden.

Paul Acda
Beeld: ©NRGD
Paul Acda

‘Ik vind het recht een van de grootste uitvindingen van de mens. Dat wij met zijn allen beslissen dat we een boek maken. Daar staan de regels in. En daar houden wij ons allemaal aan. Althans, dat proberen we. Maar die boeken worden groter en groter en het wordt steeds complexer alle maatschappelijke elementen daarin te vangen. En recht is niet alleen maar ‘Het Recht’. Het is kneedbaar en hangt ook af van welke rechter er zit, welke deskundige, wat de feiten zijn. Het is heel erg mensenwerk. Dat fascineert me, dat het zaken zijn die kunnen verschillen. Recht is ook een momentopname van de maatschappij, die erg in ontwikkeling is. Het recht loopt soms voorop en soms loopt het achter. Maar één op één meelopen is heel moeilijk.’

DNA en Cybercrime

‘Wat betreft DNA ben ik een echte autodidact. Ik vroeg op de universiteit: ‘Wat moet ik lezen?’ En dan zei Ton Broeders, mijn docent: ‘Lees dit artikel uit The Champion’, een Amerikaans tijdschrift voor strafrechtadvocaten. De verwijzingen die daarin staan ga je dan ook weer opzoeken. Proberen steeds een laag dieper te komen binnen het strafrecht. Om te weten te komen hoe het werkt. Zo rolde ik ook cybercrime in. Ik vond computers altijd leuk, ook vroeger. Dan zeiden vrienden van me: ’Kom, ga mee op stap’. En dan zat ik liever thuis achter de computer. Een echte computernerd. Dat zeg ik vol trots.

Je kunt een computer eigenlijk niet foppen. Tenzij je héél erg goed kan foppen. Maar ook dan heb je hele goeie deskundigen die erachter komen waar er precies gefopt is. Het voordeel en het nadeel van een computer is dat die alles vastlegt. Wat je in de praktijk wel ziet, is dat iemand zegt: ’ik ben zelf gehackt. Iemand anders heeft via mijn computer de bank aangevallen’. Dat kan een goed verweer zijn. Alleen gaat de deskundige in zo’n strafzaak dat analyseren en die komt er al snel achter dat er nergens een back door of een key logger is gevonden waarmee de computer door anderen is overgenomen.

Het maakt de verdediging in dat soort zaken moeilijker. Ik heb me erin verdiept, niet uitsluitend om verdachten te helpen, maar ook omdat de complexiteit in dat soort zaken enorm toeneemt. De inhoudelijke kennis die van een deskundige wordt gevraagd is erg complex. De rechter komt daarmee op afstand te staan. Je ziet een tendens dat de deskundige hierdoor steeds meer op de stoel van de rechter komt te zitten. Dat een rechter eigenlijk zegt: ’Bepaalt u maar wat het meest plausibele scenario is’. De rechter laat toe dat een deskundige een heel groot aandeel heeft in de beslissing in een strafzaak. Maar als die rechter geen kennis heeft van de achterliggende factoren kan hij onterecht voor anker gaan.’

Hoe erg is dat? Niet iedereen heeft computers als hobby

‘Ik vind dat die deskundige dan moet constateren dat de rechter vragen stelt waaruit blijkt dat hij op een bepaald spoor zit en een tunnelvisie heeft ten aanzien van mijn conclusies. Dan moet die deskundige zeggen: ‘Wacht even, u gaat hiermee te ver’, of ‘hou wel rekening dat ik nu antwoord geef op een hypothese, scenario 1, scenario 2, maar beseft u wel dat dit niet het enige hypothetische paar is dat gegeven is in deze zaak?’

Dat die kwaliteitswaarborging er is. Daar zie ik ook een rol voor het NRGD, omdat hier bij het bepalen van de kwaliteitseisen ook aandacht voor is. Daar vind ik de rol van het NRGD heel belangrijk.’

De hoofdtaak van het NRGD ligt nu bij certificering, niet bij monitoring

‘Precies. Maar dat zie ik wel als ook een toekomstige rol voor het NRGD. Wanneer kom je er nu achter dat een rechter te ver is gegaan? Dan kun je zeggen: ’Daar kom je achter bij een herziening’. Maar een herziening is geen monitoringsinstrument om te kijken of een zaak goed gaat. Je kunt een conclusie hebben die helemaal verkeerd wordt geïnterpreteerd door een rechtbank of hof, uit een eerdere uitspraak. Maar er kunnen getuigen zijn die zeggen: ’Hij was degene met het pistool’. De zaak kan rondkomen, maar er kan een foute analyse zitten in het deskundigenrapport.

Ik geef samen met het NFI cursussen aan advocaten. Ik vraag vaak aan deskundigen: ’U heeft een rapport gemaakt en gemerkt dat uw bevindingen van waarde zijn voor deze strafzaak. Wat weet u van de zaak? Hoe is het afgelopen?’. ‘Wat is er uitgekomen?’ Vaak weten ze het niet. Daar is geen tijd voor. En eigenlijk zegt ook het NFI: als je ons een vraagt stelt, leveren we ons product. Maar wat daarmee gebeurt is ook een kwaliteitsonderdeel. Een goed product dat op de juiste manier wordt gebruikt. Zo werkt het ook bij consumentenproducten. Als je een stofzuiger gebruikt om het bad mee leeg te zuigen, zegt de fabrikant ook dat hij daar niet voor gemaakt is.’

Wat weet de advocatuur van forensische wetenschap?

‘Die kennis is het laagst binnen de strafrechtketen. Advocaten lopen ontzettend achter. Het merendeel hanteert een heel casuïstische aanpak en verdiept zich alleen in DNA als dat nodig is. Bij een andere zaak draait het weer om het herkennen van drugs. Het is te veel. De meeste kantoren hebben een of twee advocaten. Je moet zaken draaien. En dat binnen een systeem van gefinancierde rechtsbijstand dat ook weer onder druk staat. Maar toch: om een goede verdediging te kunnen voeren, moet je kennis hebben van die achterliggende factoren.

Doordat er zoveel NFI-deskundigen in het register zitten krijg je de neiging te denken dat wat het NFI doet en vindt daarmee ook klopt. En in grote trekken is dat ook zo. Maar ik denk dat in sommige zaken er wel marges zijn waarbij het goed is over de landsgrenzen heen te kijken. Daar gebeurt het misschien anders. Het lijkt me goed als het NRGD ook kijkt naar deskundigen van buiten Nederland. Zou het niet goed zou zijn die toe te voegen aan het NRGD? Omdat je wel merkt dat advocaten steeds meer naar het register kijken om te zien welke deskundigen er nog meer zijn op een bepaald gebied. Zodat de rechter daar kennis van neemt. Dat er op activiteitenniveau in het buitenland soms anders wordt gedacht dan bij het NFI. Dat buitenlandse deskundigen daarin terughoudender zijn dan Nederlandse. Dat is een stap die het NRGD kan maken, bijvoorbeeld op DNA-activiteitenniveau, maar ook bij forensische pathologie. Want ook daar zie je discussies over het uitsluiten van bepaalde doodsoorzaken. Internationalisering zie ik wel als taak van het NRGD.’

Zijn ze elders verder?

‘Ze zijn elders niet verder, maar ze denken er soms anders. In Nederland merk je dat de deskundige een bepaalde stelligheid inneemt. En dan niet laat doorschemeren dat je er ook anders over kunt denken. Dat moet de rechter wel weten. En dat is denk ik wel een gevaar dat er in de huidige praktijk in zit’.

Het heeft ook met een wisselwerking te maken. Van een deskundige wordt verwacht dat hij weet hoe het zit.

Ik krijg als deskundige een vraag van het OM. Ik maak daar een rapport over en zie dat de conclusie door de rechter wordt gezien als valide en bruikbaar. Dan denk ik: ’prima, dat kan ik de volgende keer ook zo doen.’ En dan kan er een zekere vanzelfsprekendheid in sluipen.

Voor het bepalen van deskundigheid op activiteitenniveau zou het NRGD er goed aan zou doen te kijken hoe men daar in het buitenland mee om gaat. Het NFI doet allerlei onderzoeken op activiteitenniveau, maar elders wordt soms anders gedacht. Ik denk dat die discussie betrokken kan worden bij het werk van het NRGD. Het is ook goed te luisteren naar eventuele tegengeluiden. Gechargeerd: als je allemaal deskundigen registreert die hetzelfde denken terwijl je weet dat er elders een tegengeluid is dat niet in het register is opgenomen, geef je met dat register eigenlijk een vertekend beeld. Dan toon je die tegenspraak niet binnen je eigen register. Dat is wel nodig en werkt door in de inhoud en de kwaliteit van de rapporten. Dan denkt zo’n deskundige: wij als NFI kunnen dat wel vinden, maar internationaal wordt ook iets geconstateerd. Laten we dat benoemen. Of duidelijk maken dat wij er zo over denken, maar dat er internationaal ook anders over gedacht wordt.’

Zijn de rapporten kwalitatief beter geworden de afgelopen 10 jaar?

‘Vanaf de beginjaren worden ze beter. Maar de kwaliteit neemt af door tijdsdruk. Ik zie wel bij NFI-rapporten dat ze aan ‘copy-paste’ doen, blokjes van verwijzingen met voetnoten. Dan wordt er verwezen naar allerlei publicaties waarvan ik denk dat als je die leest je nog geen indruk krijgt van wat er in die specifieke zaak concreet gebeurd is. Bijvoorbeeld bij het LCN-onderzoek[1]. Dan werd er gerapporteerd dat er stotterprofielen konden zijn geweest. Maar is dat in deze strafzaak ook gebeurd? Wat is de interpretatie van de deskundige? Dat creëert voor de verdediging de noodzaak om de onderliggende gegevens te vragen. En dat kost tijd. Ik heb bij het Gerechtshof in Den Bosch een zaak gehad die drie jaar duurde, terwijl ik bij aanvang al vroeg of de deskundige op zitting kon komen. Het Hof wilde dat schriftelijk doen. Dat is 7-8 keer heen en weer gegaan en heeft uiteindelijk drie jaar gekost, tot het Hof zei dat het goed was de deskundige op zitting uit te nodigen. Dat werd een heel interessante discussie. Het bleek dat de bewijswaarde waarvan de raadsheer uit ging veel lager lag dan wat de deskundige bedoelde. Dat er meer haken en ogen aan zaten dan het Hof dacht. Dus dat was heel waardevol. Maar het duurde ontzettend lang, mede door de algemene verwijzingen. Probeer dat nou te concretiseren op een strafzaak. Wat is er nu in deze zaak waargenomen?

En daar ligt een taak voor de advocaat. Ik vind dat je pro-actief moet zijn. Niet zeggen dat je over een jaar wel ziet welke rapporten er liggen en er dan op gaan schieten. Je kunt vanaf het begin waardevol zijn voor je cliënt, door een alternatief scenario te testen. Als het NFI dat niet kan falsificeren, is dat waardevol. Het is wel een discussie onder advocaten. Want moet je dat willen? Op het moment dat je die rol op je neemt, moet je ook met een verhaal komen. En dan kun je niet achteraf zeggen dat je nog een alternatief scenario wilt laten testen. Dan kan de rechtbank zeggen: ’Daar heeft u anderhalf jaar de tijd voor gehad’. Ik zeg vaak tegen advocaten dat ze bij een forensisch intakegesprek (FIT) van de officier en het NFI gaan zitten. Die nodigen nooit een advocaat uit en advocaten weten niet dat dat kan. Ik probeer dat wel te doen. Ik heb nu een zaak van een schietpartij waarbij allerlei soorten hulzen zijn aangetroffen die niet worden onderzocht. Dan wil ik bij het FIT-gesprek zitten. Gewoon kijken of de context wordt gegeven. Worden alle vragen wel meegenomen?

Je ziet binnen de advocatuur steeds meer kennis over de forensische wereld en de waarde van deskundigen. Ik gaf 5-6 jaar geleden cursussen aan advocaten. De slechte cursustitel ‘CSI in strafzaken’ was expres gekozen om advocaten te trekken. CSI was toen immens populair. Die cursus kon ik een keer per jaar geven en dan zaten er tien man. Nu geef ik die cursussen met het NFI drie keer per jaar en zitten er 20-25 man. Ook al zijn de namen nu wat saaier, zoals Forensisch DNA-onderzoek in strafzaken. Er is veel vraag naar. De cursussen zijn in no time volgeschreven, ook die van Cybercrime. Daar ga ik echt door de computer en vraag ik wie weet wat een IP-adres is. Hoe je achter je eigen IP-adres komt en hoe je dat kunt veranderen. Wat VPN-verbindingen zijn. En hoe je op Netflix in Nieuw-Zeeland komt en daar de lokale content kunt zien. Het gaat erom geleidelijk de basisbeginselen te leren. In een andere cursus krijgen ze dat niet. Daar wordt ervan ut gegaan dat ze dat allemaal weten, wat een VPN-verbinding is, een IP-adres of een Trojan Horse. Je merkt dat de advocatuur een inhaalslag wil maken.

De tijd is rijp om meer op te trekken richting NRGD. Het lijkt me goed wanneer het NRGD meer contact zoekt met de advocatuur. Om duidelijk te maken waar het NRGD voor staat en hoe de advocatuur het NRGD als kennisloket kan gebruiken. Ik denk dat het vertrouwen in de werking van het NRGD er wel is. Ik zou het NRGD toewensen dat ze als eerste opkomt bij alle procespartijen, op het moment dat er een deskundige nodig is. Dat het nog meer ingebakken zit om in het NRGD-register te kijken als je een deskundige nodig hebt. Het is al knap wat het NRGD binnen 10 jaar heeft bereikt. Maar daar is nog wel iets te halen, in de mindset van alle procespartijen, zeker ook bij de advocatuur’.

[1]LCN-onderzoek staat voor Low Copy Number. Waar voor standaard DNA-onderzoek ongeveer tweehonderd cellen nodig zijn, maakt Low Copy Number (LCN) DNA-onderzoek het mogelijk om uit slechts enkele cellen een DNA-profiel te verkrijgen. Zie ook: https://www.forensischinstituut.nl/publicaties/magazines/2009/05/08/low-copy-number