Interview met advocaat-generaal Diederik Aben

‘De Schiedammer Parkmoord. De Showbizzmoord. Ik bedenk die namen niet hoor, behalve ‘de zes van Breda’. Ik dacht meteen: ‘die wordt het’. Het lag zozeer voor de hand, om historische redenen. Maar de Rosmalense Flatmoord? Ten eerste is dat in mijn opvatting dus geen moord. De plek lag ook niet in Rosmalen op het moment dat het gebeurde. Die was door een gemeentelijke herindeling terechtgekomen in een wijk van Den Bosch. Namen vallen uit de lucht, denk ik.’

Diederik Aben is advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Hij adviseert de Hoge Raad over cassatiezaken na een hoger beroep, als een veroordeelde of het OM bij de Hoge Raad in cassatieberoep gaat. Daarnaast behandelt hij herzieningszaken, als hem wordt gevraagd te adviseren over een herzieningsverzoek van een veroordeelde. Bovendien behandelt hij verzoeken om nader feitenonderzoek in een afgesloten strafzaak, in die gevallen waarin veroordeelden eerst nader feitenonderzoek uitgevoerd willen zien, om daarna te kunnen beoordelen of een herzieningsverzoek kans van slagen heeft. Een gesprek over zien en herzien.

‘Mijn taak in herzieningszaken is niet te kijken wie er fouten heeft gemaakt. Ik adviseer alleen over de vraag of er redenen zijn om een veroordeling te herzien. En een grond voor herziening kun je ook vinden met de wetenschap van nu. Met die bril moet je ernaar kijken. Het is heel verleidelijk kritisch te zijn op het veroordelende arrest van toen, maar dat is niet de bedoeling. Je moet je realiseren dat je nu veel meer weet dan de rechters vroeger en dat je nieuwe informatie hebt gekregen die aanleiding gaf tot nader onderzoek.
Een deskundige wordt op zitting gehoord en wordt geacht over kennis te beschikken die de rechter niet heeft. Anders heb je uiteraard geen deskundige nodig. Dat brengt met zich mee dat die deskundigheid op zitting ter sprake komt. En kan worden bediscussieerd, door zowel de verdediging als het OM. Als je geen deskundige nodig hebt, vindt de beoordeling van forensisch bewijs alleen plaats in het brein van de rechter en moet je maar afwachten wat er gebeurt. Dus het is juist een groot gevaar als een rechter veel weet, althans: veel dénkt te weten. Omdat je dan als het ware voorkómt dat de deskundigheid over het probleem dat op tafel ligt ter zitting worden besproken. Dat is denk ik de grote waarde van de strafprocedure: het debat op de terechtzitting. Hoeveel of hoe weinig moet een rechter weten? Ik hou het er maar op dat een rechter de methodologie in de gaten moet houden en daar enig verstand van moet hebben. De hiaten in zijn kennis moet hij opvullen door vragen te stellen aan de deskundige, zodat die antwoord kan geven ten overstaan van beide partijen.’

Geldt dat ook voor uzelf als advocaat-generaal?

‘In cassatiezaken moet ik alleen kijken naar wat het hof heeft vastgesteld. Want zo gaat het in een gewone cassatieprocedure. Wat heeft het hof vastgesteld? Hééft het hof dat kunnen vaststellen op basis van het dossier? Welke conclusies heeft hij kunnen trekken op basis van de deskundigheid van anderen? In herzieningszaken speelt waarheidsvinding juist een belangrijker rol. Daar is de bestaande veroordeling een gegeven, en rijst de vraag of er nieuwe redenen zijn om te denken dat die veroordeling onjuist is. Naar die nieuwe redenen kan ik zo nodig onderzoek (laten) doen. De feiten spelen in herzieningszaken wel weer een belangrijke rol, maar hier kan ik deskundigen benaderen om onderzoek te laten doen. Kortom, ik hoef als advocaat-generaal bij de Hoge Raad van bijvoorbeeld forensisch bewijs niet méér te weten dan een rechter.'

Is er een rode draad bij gerechtelijke dwalingen?

'Gerechtelijke dwalingen, als dat het zijn, worden bij ons behandeld. Je kunt bij de Hoge Raad immers vragen om herziening van een veroordeling. Zo ging dat ook bij de bekende gerechtelijke dwalingen, zonder uitzondering levensdelicten. Daarin is na het bevel tot herziening van de Hoge Raad de betrokkene alsnog vrijgesproken door het gerechtshof. Denk aan de zaken van Lucia de B. en Ina Post, of aan de Puttense moordzaak, de Schiedammer parkmoord, de Showbizzmoord. Het waren er de laatste jaren een stuk of zes, zeven. Wat je ziet, is dat valse bekentenissen een belangrijke oorzaak zijn voor dwalingen. In de Schiedammer parkmoord speelden ook DNA-kwesties een rol, alleen: dat feitenmateriaal wees niet in de richting van Kees B. Als toen duidelijker zou zijn geworden dat Kees B. een valse bekentenis had afgelegd, was het anders gelopen. In andere zaken zie je in essentie hetzelfde. De Puttense moordzaak: vier mensen hebben een bekentenis afgelegd, waarvan twee als getuigen. Dat waren de vrienden van de vermeende daders. Ze zouden hebben toegekeken en beschreven zelfs nog op de terechtzitting tot in detail wat de andere twee zouden hebben gedaan. Terwijl dat, naar we nu weten, helemaal niet gebeurd is. Hetzelfde geldt voor de Showbizzmoord. Ook een bekentenis, ook een dwaling. Met andere woorden: het patroon is dat gerechtelijke dwalingen in Nederland vaak ontstaan door valse bekentenissen. In het buitenland, zoals in Amerika, denk ik dat valse bekentenissen bij het ontstaan van dwalingen verhoudingsgewijs een kleinere rol spelen, juist omdat andere problemen daar een grotere rol spelen, zoals forensische missers. Die doen zich in Nederland vermoedelijk minder vaak voor, mede door een betere kwaliteitsborging, zoals bij het NFI, bij TMFI en uiteraard ook de bijdrage van het NRGD.’

Rechtspsychologen

‘Die valse bekentenissen zijn dus een heel belangrijke kwestie. En voer voor rechtspsychologen. Maar er kleeft een nadeel aan: rechtspsychologen hebben nogal eens de neiging om buiten hun terrein te kijken en het hele bewijs te gaan waarderen. En dat stuit dan weer op allerlei juridische en andere bezwaren binnen de rechtspraak. Want dan hebben rechters het gevoel dat de rechtspsycholoog op hun stoel gaat zitten. Dat moet je zien te vermijden. Zorg ervoor dat de rechtspsycholoog zich houdt aan de taak die hem of haar is opgedragen. Ik heb nu een zaak lopen, de Pettense Campingmoord, waarin een verzoek tot herziening is ingediend door de advocaat. Ook daarin heeft een veroordeelde man een bekentenis afgelegd. Deze Duitse meneer zou een landgenoot hebben doodgestoken. En als ik het goed zie, is die bekentenis het enige waarop hij is veroordeeld. Er is niks anders. In die herzieningszaak is op verzoek van de advocaat en op advies van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (de ACAS) een rechtspsycholoog benoemd om nog eens naar de verklaringen van de betrokkene te kijken. Die rechtspsycholoog hebben we alleen de verklaringen van de betrokkene gegeven. Niet de rest van het dossier. De rechtspsycholoog kon misschien wel vermoeden, maar wist dus niet zeker dat er verder helemaal geen bewijs lag tegen de veroordeelde. Als de rechtspsycholoog dan tóch op grond van alleen haar onderzoek aan de verklaringen van de veroordeelde de conclusie trekt dat de bekentenissen waarschijnlijk vals zijn, is die conclusie sterker, noem het: gedurfder dan wanneer ze die conclusie zou hebben getrokken in de wetenschap dat er bijvoorbeeld veel forensisch bewijs lag dat in de richting wees van een andere dader.'

Veel valse bekentenissen ontstaan tijdens politieverhoren

‘Ik zie een enorme verbetering optreden in het verhoor van verdachten en getuigen. De politie wordt door de politieacademie veel beter opgeleid voor een verhoor dan vroeger. Voor de millenniumwisseling was het toch meer: ‘Hij heeft het gedaan en we moeten een bekentenis krijgen’, of: ‘hij heeft bekend dús heeft ie het gedaan.’ Tegenwoordig is het meer: ’We moeten de waarheid zien te achterhalen via een verhoor van de verdachte’. Daderkennis speelt daarin een belangrijke rol. Weet de verdachte iets wat alleen de dader kan weten? Zo ja, dan pleit dat voor zijn daderschap. Zo nee, of nog sterker: hij gokt maar wat of hij laat zich in het verhoor leiden door de politie, dan pleit dat voor onschuld. Vooral in oude zaken moet je je verlaten op wat je hebt aan processen verbaal van de verhoren van een verdachte. Van de verhoren werd in die tijd meestal geen beeld- of geluidsmateriaal gemaakt. Maar die processen-verbaal van verhoor geven een zeer beperkt zicht op de werkelijkheid. Die moet je heel goed analyseren. Dan kun je nogal eens zien dat het verhoorkoppel informatie heeft gegeven aan een verdachte, en dat die verdachte daar later mee aan de haal gaat. Of dat de verdachte onder druk gezet is. Je kijkt naar de duur van het verhoor. Naar de data en de tijdstippen. In welke volgorde mensen zijn verhoord. En dat vergelijk je weer met informatie die door getuigen of andere medeverdachten is gegeven. Als een medeverdachte bijvoorbeeld dingen verklaart die later niet blijken te kloppen, is het nogal eigenaardig als de verdachte ná het verhoor van die medeverdachte dezelfde fout blijkt te maken. Het heeft niet zoveel zin om de verhoorders later te vragen of ze in het verhoor van de verdachte informatie hebben prijsgegeven, want zij geloven vaak oprecht dat dat niet zo is. Verhoren worden nu op beeld opgenomen, waardoor je dat achteraf kunt bekijken. Dat heeft ook een corrigerende werking op de wijze van verhoor door de verhoorder.

Maar het belangrijkste is denk ik toch dat de verhoorders nu veel beter zijn opgeleid dan vroeger. Het verhoor vindt als het goed is – ik ben er uiteraard niet bij - methodisch veel beter plaats. Er is op dat vlak dus veel verbeterd bij de politie. Of je daarmee ook meer forensisch onderzoek kunt overlaten aan de politie is nog de vraag. We vertrouwen het verhoor ook toe aan de politie. Dus waarom niet het onderzoek op de Plaats Delict, waarbij ze als dat nodig is kunnen terugvallen op de deskundigen van het NFI of deskundigen die zijn geregistreerd door het NRGD?’

Hoe heb je de komst van het NRGD beleefd?

‘Het duurde een aantal jaar voor het NRGD werkelijk van start ging. Ik denk dat men een jaar of vier, vijf voor de officiële aftrap al een pilot heeft opgezet. Dus voor mijn gevoel bestaat het NRGD eigenlijk al veel langer dan tien jaar. John Coster van Voorhout begon daar indertijd mee. Maar die heeft heel wat voorbereidingen moeten treffen voor het NRGD daadwerkelijk startte. Ik denk dat de verwachtingen hooggespannen waren. Sommige mensen dachten dat er binnen een jaar een heel register was met allerlei gedefinieerde onderzoeksterreinen, voorzien van normstellingen. En dat het register vol zou zitten met deskundigen. Dat viel tegen, want die verwachtingen werden niet gehaald. Maar ik denk dat iedereen die betrokken is geweest bij het opzetten van het register weet hoeveel werk daar uiteindelijk in is gaan zitten. Je onderschat dat, ik in elk geval wel. Maar ik hoor van de mensen uit de toetsingscommissies hoeveel werk het is de normen voor bepaalde deskundigheidsterreinen op te stellen. Daarbij zijn ook veel deskundigen betrokken. Daar begint het al mee. En ga dan maar eens toetsen.’

Zijn er deskundigheidsgebieden die je graag geregistreerd zou willen zien?

‘In de Rosmalense flatmoord heb ik herziening gevraagd en gekregen. Die strafzaak gaat nu opnieuw lopen. In die zaak speelden twee forensisch-technische kwesties. Dat betrof ten eerste het bloedspoorpatroononderzoek. Heel belangrijk in die zaak, want het ging om een vrouw die met doorgesneden keel werd aangetroffen in het halletje van haar flatwoning. De vraag was of haar partner dat had gedaan of dat zij dat zelf had gedaan. Het halletje zat onder het bloed. Dat is onderzocht door een bloedspoorpatroondeskundige die toen werkzaam was bij het NFI. Onlangs is de zaak opnieuw bekeken door een andere deskundige. En toen bleek dat die nieuwe deskundige van mening verschilde met de oude deskundige. Het deskundigheidsgebied bloedspoorpatroonanalyse staat nu nog niet open voor registratie. Dat had ik hier graag gezien. De tweede vraag ging over het letsel in de hals: wat kon je daaruit aflezen? Was dat door het slachtoffer zelf aangebracht of door iemand anders? Ook dat is opnieuw bekeken door pathologen van het NFI. En die trokken andere conclusies dan de forensisch arts die als eerste had gerapporteerd. Forensische pathologie is een terrein waarop door het NRGD wordt geregistreerd, maar forensische geneeskunde is dat niet, terwijl het hier gaat om een interpretatie van het wondbeeld. Met andere woorden: er waren dus twee terreinen van de forensische wetenschap betrokken, forensische geneeskunde en bloedspoorpatroonanalyse. Uitsluitend op basis van kennis uit die terreinen van de forensische wetenschap is de verdachte uiteindelijk veroordeeld en kreeg hij TBS opgelegd. Beide deskundigheidsgebieden zijn niet geregistreerd. Dat gaf dus wel een probleem. Uiteindelijk hebben we ook nog een Belgische deskundige benaderd, een buitenlandse deskundige dus, die trouwens ook geregistreerd is bij het NRGD. Hij schreef overigens dat het waarschijnlijk was dat de vrouw zichzelf dat letsel had toegebracht.

Voor mij zijn forensische geneeskunde en bloedspoorpatroonanalyse belangrijke gebieden van forensische wetenschap, dus ik zou willen dat daarop registratie mogelijk wordt. Hetzelfde geldt voor farmacologie. Of denk aan statistiek, dat in essentie altijd wel een rol speelt in een zaak. Het NRGD is wat mij betreft nog lang niet klaar.’

Moet het NRGD een andere rol krijgen?

‘Gelukkig neemt het NRGD een actieve rol op zich. Voor Corona uitbrak organiseerde het NRGD symposia en bijeenkomsten. Dat zijn activiteiten die strikt genomen de taak van het NRGD te buiten gaan. ‘Strikt genomen’ zeg ik erbij, want ik ben heel blij dat het NRGD dat doet. En waarom ook niet? Of dat het NRGD zich ontwikkelt tot een soort forensic regulator. Het werkt in Engeland goed: méér doen dan alleen een gedragscode opstellen, maar ook kijken of de deskundigen zich eraan houden. Ik hoop dat het NRGD er de komende jaren in slaagt de bredere rol die het zichzelf heeft aangemeten (en die ik dus toejuich) meer te formaliseren. Dat vergt ook nog wel een tijd hoor, alleen al voordat erover nagedacht wordt of het NRGD bijvoorbeeld een toezichtrol kan vervullen. Dat zou ook een grotere organisatie vergen. Breder en dieper dus.

Uiteraard zou voor de hele strafrechtketen moeten gelden dat het NRGD-register vooropstaat. En dat als het NRGD een toezichthoudende taak krijgt toebedeeld, die ook voor de hele strafrechtketen moet gelden. Het probleem is wel dat er binnen de strafrechtketen op allerlei andere terreinen vaak ook deskundigheid nodig is. De landelijke deskundigheidsmakelaar (LDM) van de politie is er bijvoorbeeld niet voor niks. Die vervult kennelijk een nuttige functie. Dan kun je je natuurlijk afvragen of daar niet ook een taak is weggelegd voor het NRGD, al moet je oppassen dat je twee heel verschillende zaken niet op één hoop gooit. Het NRGD-register is heel zorgvuldig opgebouwd en wordt nauwgezet bijgehouden. Dat moet wel zo blijven. Als het NRGD daarnaast ook nog gaat adviseren over eventuele andere deskundigen, welke status heeft dat dan?'