Interview met lid College gerechtelijk deskundigen Bob Steensma
In juni 2023 neemt Bob Steensma na vier jaar afscheid van het College gerechtelijk deskundigen van het NRGD. Daarmee besluit hij een lange carrière waarin strafrecht en forensische deskundigheid centraal hebben gestaan. Bob Steensma werkte als (hoofd-) officier van justitie en OM-portefeuillehouder ‘forensische opsporing’, als voorzitter van het klantenplatform van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en eerder als jurist bij het Pieter Baan Centrum (PBC), de psychiatrische observatiekliniek van het ministerie van Justitie. Een gesprek over kwaliteit en soms tegenstrijdige belangen.
'Als officier en hoofdofficier van justitie heb ik de mooie en minder mooie kanten gezien van deskundigen op zitting. Als medewerker van het Pieter Baan Centrum heb ik psychiaters begeleid en voorbereid op strafzittingen. Ik ken de forensische wereld en het strafrecht vanuit verschillende perspectieven. En ze gaan me echt aan het hart.’
Wat boeit je zo?
‘We zijn echte fijnslijpers in het NRGD-College. We willen er allemaal wat van vinden. Die inhoudelijke gesprekken zijn heel boeiend. Waar zitten de ingewikkelde punten in dit specifieke onderwerp? Hoe zorgen we dat aan iedereen recht wordt gedaan? Past iemand nu wel of niet in het register?
Een justitiabele moet niet met een kneus op zitting verschijnen. En een rapporteur moet niet om een flutreden uit het register worden geknikkerd. Dat levert mooie discussies op. En natuurlijk zitten er veel juristen om de tafel, maar er zijn ook collegeleden met een andere invalshoek, uit bijvoorbeeld de psychiatrie of de rechtspsychologie of met veel kennis van digitaal forensisch onderzoek. Dat maakt het zo mooi.’
Je was zelf ook vanuit meerdere invalshoeken bij forensische deskundigheid betrokken
‘Na mijn studie begon ik als jurist bij het Pieter Baan Centrum. Daar heb ik negen jaar gewerkt. In Nederland had je toen - behalve het PBC - districtspsychiaters. Die schreven heel veel rapporten, soms vijftig of meer in een jaar. Die werkwijze bestaat niet meer. Tijden veranderen, rapporten werden dikker en de eisen gingen omhoog. Maar de betaling bleef lange tijd gelijk, dus dat gaf problemen. De rechtspraak kreeg te maken met een tekort aan rapporteurs en het OM, veelal de opdrachtgever van deze rapporteurs, had daar veel last van. En toen kwam het NRGD met kwaliteitseisen, overigens door deskundigen uit het eigen veld opgesteld. Het verhaal ontstond: het tekort komt door het NRGD. Feitelijk is dat onjuist. Maar hier gingen de belangen schuren. En dat is nu weer aan de hand. Terwijl dat helemaal niet hoeft. Rechtspraak, OM en advocatuur hebben - als het om deskundigen gaat - hetzelfde belang als het NRGD.
Het register is maar een klein radertje in de strafrechtspleging. Dat merk je soms in de manier waarop de rest van de keten met het NRGD om gaat. Ik heb overal contacten en ervaring in hoe en met wie je moet spreken om nader tot elkaar te komen. En wat het OM betreft, ik kom uit hun eigen nest. Dat helpt. Zodoende werd ik ook benaderd voor het College.’
Hoe verliepen je contacten met het OM als Collegelid?
‘Bij het OM spreek je met forensisch officieren als het over inhoudelijke deskundigheid gaat. Het bredere belang bespreek je liefst op bestuurlijk niveau. Welke risico’s loopt het OM bijvoorbeeld als de kwaliteit bij de politie tekort schiet? En dan vertel je over de oorafdruk-deskundige bij de politie die door de mand viel. Of over de fout uitgevoerde geurproeven, waardoor het OM ik weet niet hoeveel dossiers uit het archief moest halen.’
Hoe reageert het OM daarop?
‘Het inhoudelijk deel van het OM zegt: dat houden wij allemaal in de gaten. En ik denk dat dat ook nog wel klopt. Ik ken de forensisch officieren van justitie vrij goed. Maar het zijn er weinig in vergelijking met alle officieren die op zitting staan. En die hebben er minder verstand van. Die zeggen niet altijd tegen de politie: heb je hier wel écht verstand van? Of: hoe is dat nou exact gegaan? En daar kunnen al die officieren ook niet eindeloos verstand van hebben.’
Moet de positie van forensisch officieren verstevigd worden?
‘Nee, het gaat meer om de bovenbouw van de organisatie. Die moet snappen - en dat snappen ze volgens mij ook heel goed - waarom kwaliteitseisen van belang zijn. Wat de risico’s voor het OM zijn als een deskundigenrapport niet aan de maat is of als er een kwaliteitsprobleem is bij de politie.
De functie van forensisch officier van justitie is ontstaan naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord casus. Om het gebrek aan deskundigheid op het gebied van forensische opsporing bij OM te verhelpen. Je ziet dat die heel goed werk doen. Ik heb ze jarenlang van nabij meegemaakt. Maar je moet je afvragen of ze zich in bestuurlijke zin genoeg realiseren wat het risico is als je de politieke grens overgaat tussen ‘feiten verzamelen’ en interpretatie van die feiten. Voor het verzamelen van DNA moet je opgeleid zijn en aan allerlei protocollen voldoen. Maar dan stel je het veilig, zoals dat heet. Als je er wat van gaat vinden, ga je richting deskundigheid. Ik vind de lijn die wij als NRGD hanteren wel goed: begin nou met scherp onderscheid te maken tussen waar iemand gaat interpreteren en het alleen verzamelen van feiten.
En bij DNA kun je vaak nog duidelijke grenzen stellen: hier verzamel je, en daar wordt het interpreteren. Maar bij digitale opsporing is het veel ingewikkelder om verzamelen en interpreteren uit elkaar te trekken. Als je de politie dan dingen laat doen die interpretatie met zich meebrengt, waardoor die zich als een deskundige gaat gedragen, ontstaat er een risico omdat die daar misschien onvoldoende voor is opgeleid.’
Waarom bemoeit het College zich met de kwaliteit van de FO bij de politie?
'Eén van de NRGD-taken is kwaliteitsbevordering van de forensische opsporing in de hele keten. Als wij als NRGD zeggen: wij vinden wat van de kwaliteit van de politie, dan gaan de hakken van de politietop vaak in het zand. Die zie je denken: we hebben de handen al vol aan het fatsoenlijk opleiden van de gewone dienders. Nu extra omdat er een groot tekort aan politiemensen is. En nu ook dat nog? Dat gaat niet.
De inhoudelijke mensen van de oude ‘technische recherche’ zijn zo langzamerhand met pensioen. Er komen steeds meer HBO en universitair opgeleide mensen bij in de forensische opsporing en die vinden die kwaliteitseisen prima. Het NRGD zegt alleen maar: ‘Hou die kwaliteit in de gaten, doe er wat aan.’ We trekken een duidelijke lijn tussen informatie verzamelen door de politie - en daar moet je ook deskundig in zijn - en de interpretatie daarvan. Als je dat laatste gaat doen, ben je een deskundige waaraan extra eisen moeten worden gesteld.'
En als we het hebben over snelle tests voor het uitsluiten en opsporen van verdachten en de politielabs?
‘In die discussie lopen dingen door elkaar. Bij snel uitsluiten en opsporen van verdachten is iedereen gebaat. Daar heeft het NFI veel goed werk in verricht. Toen de nationale politie kwam, kwam ook de discussie over politielabs. Toen riep iedereen: ‘De politie gaat taken van het NFI overnemen.’ Terwijl de bedoeling was dat de politie efficiënter zou worden. In die tijd was het zo dat de politie 100 sporen met mogelijk DNA veilig stelde en die naar het NFI stuurde. En bij het NFI kwamen er dan bijvoorbeeld maar twaalf DNA-sporen uit. Dat was toch een beetje zonde van alle moeite, ook gelet op de beperkte capaciteit bij het NFI. Het politielab diende daarom als een trechter. Om die 88 er tussenuit te halen waar geen DNA in zit voordat ze naar het NFI werden gestuurd. Maar ze begaven zich bij het politielab niet op het vlak van interpretatie. Hans Vissers, destijds mijn counterpart bij de politie, heeft dat altijd heel helder gezegd. Maar of iedereen binnen de politie en daarbuiten dat oppikte, is de vraag. Het heeft in elk geval gezorgd voor misverstanden en rare discussies.’
Hoe gaat het met de discussie over het nieuwe Wetboek van Strafvordering?
‘Als je als NRGD een mening geeft over kwaliteitsbevordering van de forensische opsporing in de hele keten, kun je de schijn wekken dat je een vinger in de pap wilt bij andere partijen. Met alle negatieve gevolgen van dien. Je ziet het gebeuren bij de discussie over het wetsontwerp voor het nieuwe wetboek van strafvordering. Als je onder de huidige regeling als officier van justitie een deskundige wilt hebben in een zaak, mag je die zelf benoemen als die in het register zit. Anders moet de rechter-commissaris dat doen. Voor DNA bestaat aparte wetgeving omdat die later op gang kwam. Lastig, maar zo is het nu eenmaal.
Volgens het OM levert de huidige manier teveel werk op. Als je een vordering om een deskundige te benoemen moet indienen bij de Rechter Commissaris (RC) is dat nu eenmaal een papierwinkel. En je moet maar afwachten wanneer je die terugkrijgt, want de RC heeft het ook druk. Dus zegt het OM: ‘We doen het liever zelf.’ Dat herken ik wel. Alleen neem je daarmee wel een risico. Een tweede Schiedammer Parkmoord? Dat zou kunnen. We hebben pas geleden nog de zaak van de Oostvoornse kofferbakmoord gehad en de ‘Rosmalense flatmoord’. Dat soort casuïstiek krijg je dan. En die kun je nu ook niet uitsluiten, maar de kans daarop wordt groter.’ Daar zeggen wij dus wat van, maar dan krijg je als reactie: ‘Logisch. Jullie hebben er belang bij, want jullie zijn het register’. Dat vind ik ingewikkeld. Daarmee sla je de inhoudelijke discussie meteen dood, terwijl het over een wezenlijk punt gaat.'
Ben jij binnen het OM in dit opzicht een roepende in de woestijn?
‘Dat vind ik lastig te beoordelen. Maar ik denk dat als je de circa 900 officieren van justitie en advocaten-generaal in een zaal zet en ze nog eens goed uitlegt waarover deze discussie gaat, meer dan de helft het met me eens is. Het tij gaat ook wel weer keren. Ik ben wel benieuwd wat de gemiddelde officier van justitie gaat doen als de huidige praktijk wordt aangepast. Gaat die iedere keer naar z’n forensische officier als hij een bepaalde deskundige in zaak zus en zo nodig heeft? Ik ga er vanuit dat de leidinggevende binnen het OM vindt dat de officier zich dan moet melden bij de forensisch officier van justitie. Als dit de regelgeving zou worden, zou dat tenminste wel mijn eis zijn want niet iedere officier van justitie heeft voortdurend met deskundigen te maken. Het gaat vooral om officieren van justitie in milieuzaken, bij fraude, bij zedenzaken en bij zaken met moord en doodslag. Dat zijn natuurlijk meer ervaren officieren van Justitie. Dus je mag hopen dat dat lange tijd goed gaat. Maar ik ben er niet gerust op. Er zijn waarborgen nodig.’
Wat wens je het College toe?
‘Ik wens het College toe dat ze goed nadenken over hoe de steeds uitdijende brei aan deskundigheidsgebieden onder controle te houden. Het zou goed zijn wanneer de regelgeving over hoe het College eruit ziet wordt versoepeld. Nu moet het College per se een advocaat, een rechter, een lid van het OM en een politievertegenwoordiger hebben, plus nog drie deskundigen waaraan ook eisen worden gesteld. Het College heeft veel deskundigheid nodig om verstandige dingen te zeggen over natuurwetenschappelijke deskundigheden, over rechtspsychologie en voor wat we op termijn willen in de sectoren civiel en bestuur. Of dat kan als je het College van zeven naar negen uitbreidt, is maar de vraag. Je kunt het ook zoeken in roulerende benoemingen van twee à drie jaar, waarna iemand uit een ander gebied toetreedt. Of je kiest voor verschillende kamers en commissies. Wat het ook wordt, ik wens het college toe dat die flexibiliteit mogelijk wordt. Dat het College op ieder moment kan besluiten: nu hebben we déze behoefte, dus daar gaan we de samenstelling van het College op toerusten.
En wat ik het College ook toewens: meer begrip in de keten. Het NRGD verdient betere toegang bij de organisaties in de keten, die meer open moeten staan voor inhoudelijke argumenten en gesprekken. We hebben niets aan schrikreacties en er niet over willen praten. Dat geldt voor de contacten met het OM en de politie, maar ook het contact met het ministerie. We zouden daar nog eens moeten praten over wat reëel is en waar we met zijn allen naar toe willen.
Als je veel met strafrecht hebt, zit je bij het OM op de goeie plek. Er is geen functie met zoveel invloed op de strafrecht als een officier van justitie. Veel meer dan een rechter, veel meer dan een advocaat. Een officier gaat over de opsporing en over de vraag of je met een zaak naar de rechter gaat of niet. Dat gevoel had ik toen ik ging solliciteren. En dat gevoel is uitgekomen en nooit meer weggegaan.’