Interview met lid College gerechtelijk deskundigen Stoffel Heijsman
Als chef recherche, hoofdcommissaris van politie, politiechef van de regionale eenheid Oost Nederland en voorzitter van de board opsporing was Stoffel Heijsman jarenlang mede verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de forensische opsporing (FO). Per 1 juli neemt hij afscheid als collegelid van het NRGD. Tijd voor een gesprek over toegevoegde waarde en vertrouwen.
'Een inbraak? Een overval? Dat waren heftige dingen. En moord en doodslag, uiteraard. Toen ik bij de politie kwam, was de criminaliteit minder intens dan nu. Een inbraak was een hele forse misdaad. In studentenkringen was er wel wat LSD, maar heroïne en cocaïne kwamen pas in de jaren tachtig. Drugscriminaliteit stond in de jaren zeventig nog in de kinderschoenen.
Ik maakte kennis met forensisch onderzoek toen ik werkte als rechercheur bij de gemeentepolitie Utrecht. Elk wat groter politiekorps had toen nog z'n eigen technische recherche. En die werkte ambachtelijk, met het afnemen van sporen, vingerafdrukken, werktuigsporen enzovoort. En we namen foto’s van de plaats delict (PD). Op een PD kwamen eerst de tactische rechercheurs, daarna de technische rechercheurs. En werd het echt ingewikkeld, dan nam het gerechtelijk laboratorium het over. En daar zat ook wel een zekere volgordelijkheid en hiërarchie in, die lang is blijven bestaan.
Tegenwoordig zitten forensische opsporing, tactiek en de inlichtingenkant bij een grootschalig onderzoek als gelijkwaardige partijen aan tafel. Samen proberen ze een beeld te krijgen. Wat zijn de mogelijke scenario's? Wat zijn de prioriteiten voor het vervolgonderzoek? Dan helpt FO om zo snel mogelijk een onderzoeksrichting te bepalen. Als je bij een DNA-spoor pas na drie maanden een uitslag krijgt, is er veel verloren gegaan. Zeker bij een halsmisdrijf is het van groot belang de eerste 24 uur, het befaamde gouden uur, optimaal te benutten. Naarmate de tijd vordert zijn getuigen ook minder betrouwbaar. Je wil zo kort mogelijk na het gepleegde feit je richting bepalen, zodat je het tactisch onderzoek daarop kunt richten.'
Veel veranderde door DNA. Had de politie meteen door wat ze daar mee kon?
'Ja, het enorme potentieel van DNA was van meet af aan duidelijk. En dat groeit nog steeds. Door de verfijning van de techniek zie je in zaken waar je tien jaar geleden geen aanknopingspunten meer had nu nieuwe mogelijkheden ontstaan. In het begin was een DNA-spoor iets dat je afnam en aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gaf. En dan was het wachten geblazen, tot er een uitslag kwam. Nu geven de snel beschikbare uitkomsten DNA steeds meer betekenis in de opsporing. Dat is ook waarop de ontwikkeling is gericht. De politie zoekt met name snelheid. Het afnemen van een DNA-spoor dat wordt vastgelegd en digitaal doorgestuurd naar het NFI. Als het meezit krijg je binnen drie uur de uitslag of het spoor een match heeft in de landelijke DNA databank. Dat is echt ongekend. Je kunt er op wachten, met zo’n snelheid. En de informatie geeft direct indicaties bij je opsporingsonderzoek.'
Het gebruik van DNA is ook een efficiencyvraagstuk
'Zeker. Naarmate je sneller beschikt over informatie die een onderzoek richting geeft en helpt een verdachte te identificeren, scheelt dat veel onderzoekswerk. Zo kun je een buurtonderzoek beperkt houden, waar je dat voor de zorgvuldigheid anders heel breed zou doen. Andersom maakt de techniek het ook mogelijk grootschalig DNA-onderzoek te verrichten, en dat vreet juist capaciteit. Dus aan de ene kant geeft DNA een versnelling en daarnaast geeft het enorme mogelijkheden. Het vergroot je onderzoeksmogelijkheden, maar heeft ook een keerzijde qua capaciteit. Dat grootschalig DNA onderzoek hoge eisen stelt aan zorgvuldigheid, rechtsbescherming van burgers (privacy) blijft hier nog buiten beschouwing.'
Hoe zit het met andere vormen van forensische expertise?
'De verhoortechniek en de psychologische begeleiding daarvan hebben zich de laatste vijftien jaar sterk ontwikkeld. Kijk naar de ervaring met het horen van minderjarigen. Met de eisen die daaraan worden gesteld. De verhoorstudio’s die daar specifiek op worden ingericht. Maar bij de natuurwetenschappelijke deskundigheidsgebieden is een ander soort waarborg ingebakken. Gedragswetenschap is toch meer een ervaringswetenschap waarbij ervaringen uit het verleden helpen bij het ontdekken van patronen.'
Ik kan me voorstellen dat het voor een gedreven politieman moeilijk is later te horen: ’dat heb je verkeerd gedaan’
'Gedrevenheid speelt een rol. Toen ik als onbevangen stagiair bij de recherche een inbreker verhoorde en die aanpakte, zei mijn adjudant: ‘Doe je het een beetje rustig aan?’ Je loopt snel tegen je grenzen aan, dus checks and balances blijven belangrijk. Politiemensen zijn zeer gedreven mensen. En dan kan kritiek lastig zijn. Zo nu en dan moet je slikken. Natuurlijk wordt binnen een team wel eens stoom afgeblazen. Maar in de werking van zo'n team zit ook relativering: ‘Nou jongens, laten we er ook even kritisch naar kijken. Was dat nou nodig of niet, om dat zo te doen? Was het wel of niet een fout?’ Dat leerproces is er voortdurend.
Ik ben ervan overtuigd dat politiemensen vanuit goeie intenties in zo'n verhoorsituatie zitten. Tegenwoordig zijn er waarborgen ingebouwd. Met z'n tweeën verhoren. Werken met een verhoorplan. Het verhoor via een videoverbinding laten volgen door mensen op de achtergrond. Maar in de jaren '90 waren we nog niet zo ver. Die waarborgen kunnen veroorzaken dat je aanloopt tegen de grenzen van praktische haalbaarheid. Een goede rechtsstaat is ermee gediend dat je de grenzen van die rechtstaat goed in de gaten houdt. Die normen moet de politie zelf heel goed bewaken en daarin heeft ook de officier van Justitie een belangrijke rol. En ze staat voortdurend in de schijnwerpers, bij alles wat ze doet. Dat hoort nu eenmaal bij een publieke organisatie. En het hangt ervan af of je zelf bij een zaak betrokken bent. Zit je er dicht op, dan is je reactie op kritiek anders dan wanneer je er verder van af zit.'
Hoe kijk jij dan aan tegen de samenwerking met de officier van justitie?
'In grotere zaken hebben de teamleiders van de politie en de zaaksofficier dagelijks overleg met elkaar. Dat is in mijn ervaring een gelijkwaardig overleg, waarbij ieder z'n eigen professionaliteit inbrengt. De officier heeft juridische deskundigheid: wat is wel en niet nodig voor de bewijsvoering? Welke bevoegdheden en dwangmiddelen kunnen al dan niet ingezet worden? Welke voorwaarden en waarborgen spelen daarbij een rol? Politiemensen dragen bij met hun kennis en ervaring van opsporingstactiek. En dat spel speel je met elkaar en hangt van personen af. De ene officier heeft wat meer distantie, de ander is meer betrokken. En soms is een officier van justitie net zo gedreven als een rechercheur.’
Hoe waarborg je de kwaliteit op forensisch terrein?
'Kwaliteitsborging moet binnen de politie zelf gestalte krijgen. Het begint bij de opleiding: heb je die goed vorm gegeven? Zijn de opleidingen gecertificeerd? Dat bewustzijn is bij de politie aan het groeien, maar de vorming van de nationale politie heeft een aantal ontwikkelingen en vernieuwingen binnen de politie vertraagd of stilgezet. Bij de inrichting van de politielaboratoria is al heel veel gedaan, zoals een fysieke scheiding tussen het opnemen en interpreteren van sporen en de accreditatie van dactyloscopie. Ook DNA krijgt gestalte, al zou je willen dat het sneller ging. Vanuit de optiek van het NRGD denk je: schiet eens wat meer op. Maar de schaal van een organisatie als politie maakt het complex. Het gaat om 1800 tot 2000 politiemensen die werkzaam zijn in de forensische opsporing. Als je maatregelen neemt die gericht zijn op kwaliteitsborging moet je bedenken wat dat aan capaciteit vraagt, terwijl die al zo onder druk staat. De vraag is wat de meest productieve aanpak is. Dat is de basis waarop ik de afgelopen jaren als collegelid heb geprobeerd de verbindingen naar de politie te maken en te zoeken waar we elkaar kunnen versterken.
Je moet proberen te vertrekken vanuit een gemeenschappelijk beeld. En dat moet je eerst met elkaar vormen. Mensen moeten elkaar leren kennen. Er moet vertrouwen ontstaan. Dat is niet louter een inhoudelijk proces, maar heeft veel met relaties te maken. En met beeldvorming. Als er bij de politie door wat voor soort oorzaken dan ook een onterecht beeld bestaat dat het NRGD met alle geweld politiemensen in een register wil stampen, wordt alles wat er vervolgens gezegd wordt in dat frame geplaatst.'
Had de politie dat beeld?
‘Ja. En er zullen er ongetwijfeld zijn die dat nog steeds hebben. Maar niet bij de sleutelfiguren, denk ik. Op het gebied van de modernisering van het wetboek voor strafvordering zijn de overeenkomst tussen de politie en het NRGD veel groter dan de verschillen. Maar het kost tijd om dat met elkaar te ontdekken, te bespreken en afspraken te maken: wat is nou de rol van de politie in het forensisch onderzoek? Is die rol vooral gericht op het vaststellen van feiten, of ook interpretatief? Bij het laatste gaat het erom dat je weet wat je doet en je eigen grenzen en expertise kent.’
Vanuit het NRGD heb ik met mensen van de politie besproken of we bereid zijn met elkaar afspraken te maken over wat er aan kwaliteitsborging zou moeten zijn. Die bereidheid is er bij de politie. Ze wil dat alleen niet bij AMvB vastleggen omdat dat te inflexibel is. De tijden veranderen sneller dan de wetgeving. Dus is de vraag: hoe dan wel? En bij die gesprekken gaat het erom hoe goed we elkaar kennen en erop vertrouwen dat we met elkaar tot overeenstemming komen. En ja, dan spelen ook machtspolitieke factoren een rol. De politie is een hele grote speler. Er werken 65000 mensen. Terwijl dat aspect er inhoudelijk niet toe doet.'
En het Kerndepartement van Justitie en veiligheid?
'In mijn beleving bestaat de departementale manier van handelen vaak eruit de kat uit de boom te kijken. Dat maakt het niet makkelijker. Vanuit het departement zie ik liever een meer uitgesproken beleidsinhoudelijk standpunt over waar het heen moet. Op basis daarvan kun je een constructieve discussie voeren, kun je het ook met elkaar oneens zijn. En dan hak je een knoop door: nou, dan doen we het zó. Als je dat in het midden laat, blijven de kaders diffuus, waardoor inhoudelijke discussies verzanden. Of je krijgt onmogelijke compromissen.'
Moeten het NRGD harder op de trom slaan in Den Haag?
'Ik vind de positie van het NRGD diffuus. Formeel is het een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO), maar het Register wordt vaak behandeld als een soort buitendienst van het departement. Daardoor is het moeilijk je echt op te stellen zoals zou moeten: een onafhankelijk kwaliteitsplatform op het gebied van forensisch onderzoek. De relatie met het Kerndepartement vraagt om diplomatiek handelen en investeren in relaties op het juiste niveau. Dat is niet altijd makkelijk. Willen ze je ontvangen? Willen ze met je praten? Daarom moet het NRGD blijven investeren in goede relaties. Met het NFI, de politie, het OM en het NIFP. Bij NIFP en NFI en langzamerhand ook bij de politie zie je dat gebeuren. Bij het OM en het departement vind ik dat nog wat mager en is er werk aan de winkel. In het krachtenspel van de strafrechtketen stelt het NRGD nog onvoldoende voor. Het Register moet daarom steeds zijn toegevoegde waarde laten zien: normeren en toetsen. En dat doe je door inhoudelijke kennis én een goed netwerk.
Daarbij kan het NRGD een verbinder zijn, een makelaar tussen partijen. Maar over de vraag of je verder wil gaan, moet je goed nadenken. Het NRGD zou een soort arbiter kunnen zijn. Bemiddelen tussen partijen, waarbij de inhoudelijke kennis van het NRGD doorslaggevende betekenis heeft. Maar een inspectierol voert te ver en ik vraag me af of dat het NRGD helpt zijn doel te bereiken. Het lijkt me beter dat het NRGD goed blijft kijken naar zijn kernkwaliteit en die uitbouwt. Op dit moment is de rol van het NRGD beperkt tot het strafrecht. Bij het vraagstuk van deskundigen in het recht zie je dat het langzamerhand ook de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke kant op gaat. Eén register met deskundigen voor al die rechtsgebieden geeft meer body. En dat kan helpen het NRGD losser te maken van de financiële afhankelijkheid van het departement. Die verbreding, daar sta ik volstrekt achter.'
Wil het Kerndepartement dit?
'Ik heb de indruk dat het departement daarover geen uitgesproken opvatting over heeft. Het NRGD is een kleine organisatie, ontstaan door de polemiek naar aanleiding van de Schiedammer parkmoord. Men heeft echter niet aangedurfd een verplichtend karakter te geven aan het deskundigenregister. Dus je ziet daar een zekere halfslachtigheid terugkeren. Men heeft het geregeld, gaat over tot de orde van de dag. Er zijn andere onderwerpen die om aandacht, aandacht vragen. Dus moet je je als organisatie zelf op de kaart zetten. De kunst is daar structuur in aan te brengen. Elkaar regelmatig spreken, zodat je elkaar gaat aanvoelen en vertrouwen.'