'Kwaliteit vraagt om onderhoud'
De afgelopen zeveneneenhalf jaar overzag Eric Bakker hoe het NRGD groeide als register en zich ontwikkelde als organisatie voor forensische kwaliteit. Per 1 januari 2024 neemt hij afscheid als Collegevoorzitter. Aanleiding om de balans op te maken, in het bijzijn van oud-hoofdofficier van justitie Bob Steensma die eerder dit jaar zelf afscheid nam als collegelid namens het OM.
‘Als strafrechter kende ik het NRGD natuurlijk al. Dan las ik bijvoorbeeld in deskundigenrapportages dat iemand in het NRGD stond ingeschreven onder een bepaald nummer. Van wat daar allemaal achter schuil ging, had ik geen idee. De taken eromheen, de discussies over forensische eisen of de stap naar erkenningen die we nu zetten, dat is niet zichtbaar voor veel mensen. Maar het NRGD is zoveel meer dan een kaartenbak met deskundigen.’
De afgelopen periode werd het NRGD ook vaak gevraagd voor andere zaken
‘In het verlengde van het deskundigenregister draait het om de kwaliteit van de strafrechtketen. Die ligt ons aan het hart en die stimuleren we in onze contacten met de achterliggende organisaties. En dat resulteert dan bijvoorbeeld in de erkenning van de pro justitia-opleiding van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP), of de basisopleiding van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage (NVMSR). Met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gaan we nog een stap verder, door mogelijk ook hun herexamens te erkennen. Een beloning voor organisaties die hun kwaliteit goed op orde hebben en winst voor de deskundigen die daardoor niet twee keer examen hoeven te doen. Andere zaken zijn bijna voor elkaar, zoals het gebruik van het register binnen bestuursrecht en civiel. Daaraan heb ik vanaf het begin aandacht besteed en dat had ik graag nog zelf afgerond. Er ligt nu een concreet voorstel bij het ministerie, gesteund door de rechtspraak zelf. Als het principebesluit is genomen, kunnen we dat gaan realiseren.’
Heeft je voorzitterschap je beeld van de forensische wereld veranderd?
‘Ik heb veel respect voor natuurwetenschappelijke innovaties. Voor de technische mogelijkheden en de gedrevenheid en betrokkenheid waarmee mensen daarmee bezig zijn. En daarbij kijk ik ook als rechter: hoe komt al die deskundigheid terug in een dossier, kan ik alles volgen en is het juridisch bruikbaar? Daarom moeten we ook eisen stellen aan de deskundige. Het kan voor een verdachte grote consequenties hebben als we ergens een verkeerde afslag nemen.
Tegelijk kijken we ook naar alternatieve toetsingsmethodes. Dan kun je denken aan een mondeling examen, of een casus waarbij iemand moet aangeven hoe die technisch te werk zou gaan. Dat gaan we onderzoeken voor Digitaal Forensisch Onderzoek (DFO). Bij de start van het NRGD schreef iedereen rapporten. Dat verandert. Als een digitaal expert kijkt of een computersysteem lek is, zegt die: ‘ja, daar zit een lek en met deze aanpassing kun je dat verhelpen.’ Dan heb je dus geen rapport van twintig kantjes voor de rechter, waarmee wij weer kunnen beoordelen of iemand zijn deskundigheid op orde heeft.
Bij digitaal onderzoek en artificial intelligence (AI) zie je de verschuiving voor je ogen gebeuren. Er zijn deskundigen nodig die kunnen zien of een video echt is, of dat die is gemanipuleerd. Dat is complex om bij te houden. De ontwikkelingen gaan razendsnel en hebben gevolgen voor hoe je de inzet van deskundigheid organiseert. Wanneer dat soort techniek gemeengoed wordt en iedereen kan knippen en plakken, is het prima als het NFI onder bepaalde voorwaarden techniek beschikbaar stelt aan andere partijen, zoals de politie, om dit te kunnen controleren. Dat speelt ook weer capaciteit vrij bij het NFI, voor verdere innovatie en voor complexe zaken. Maar als strafrechter vind ik het ook belangrijk dat ik een beeld krijg van de achtergrond van de rapporteur. Wat voor opleiding die gehad heeft en welk onderzoek er is uitgevoerd. Ook die vorm van transparantie draagt bij aan de kwaliteit van de rechtspraak.’
Het NRGD kwam er als reactie op gerechtelijke dwalingen. Hebben we genoeg geleerd van het verleden?
‘Er zijn nog steeds gerechtelijke dwalingen, al heb ik de indruk dat het schrikeffect daarvan minder is dan ten tijde van de Schiedammer parkmoord. Maar onderzoek naar dwalingen blijft van belang, om te kijken wat er mis ging en of dat nu anders gaat. Vaak gaat het om strafzaken van jaren eerder. Dan kun je zeggen: ‘Dat was toen, inmiddels pakken we zaken op een andere manier aan.’ Maar een rechter kan dat niet direct aflezen uit een dossier of een proces verbaal (PV). Voor een deel is dus niet zichtbaar of een achterhaalde methode is vervangen en wat de nieuwe aanpak is. Ik zou willen dat we dat wat meer inzichtelijk maken, bijvoorbeeld door inzicht in het niveau van degene die rapporteert. Dan kan je als rechter ook zeggen: ‘Dit feitenrapport komt te dicht in de buurt van interpretatie’. Dan kun je daarover met elkaar in gesprek. Dat zou een mooie ontwikkeling zijn. En je kunt geleidelijk beginnen, via een pilot bij de meest risicovolle gebieden. Zoiets heeft tijd nodig, maar het zou een aanvulling zijn op wat wij doen.’
Moet het College meegroeien als het aantal deskundigheidsgebieden toeneemt en het NRGD straks ook civiel en bestuur erbij krijgt?
‘Niet per se. Ik zou het College eerder zelfs verkleinen. Bij de start van het NRGD is vastgelegd dat de collegeleden verschillende achtergronden hebben. Dat zie je terug in de samenstelling die bestaat uit een gedragsdeskundige en natuurwetenschappelijke deskundigen, de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de advocatuur en de Zittende Magistratuur (ZM). Het idee was: alle partijen bij elkaar, vanuit de gedachte dat het College alle ingediende rapporten zelf zou lezen en er wat van zouden vinden. Daar is - gelukkig maar - niet voor gekozen. In plaats daarvan kwamen er toetsingsadviescommissies bestaande uit vakdeskundigen en een jurist, veelal rechter of officier van justitie. Zij adviseren het College, dat aanvragen beoordeelt met een marginale toets. Die opzet geeft het College de flexibiliteit zijn samenstelling te laten aansluiten bij de ontwikkelingen van het NRGD. Je wilt leden die affiniteit hebben met het onderwerp, maar ook leden die bestuurlijke ervaring en netwerken hebben en kunnen meedenken over hoe het NRGD verder te ontwikkelen.’
Hoe stel je je dat praktisch voor?
‘Er zijn varianten denkbaar. Je kunt afstappen van geborgde zetels en zeven collegeleden kiezen op basis van wat er op dat moment speelt en het NRGD nodig heeft. Stel, je hebt een groot nieuw deskundigheidsgebied. Dan kun je besluiten: ‘Ik wil voor de komende vier jaar in de begeleiding van dat proces iemand in het College benoemen die daarin goed thuis is.’ Zodat je accenten kunt leggen en mensen niet alleen in het College zitten als vakspecialist, maar ook meedenken over de grote lijn, buiten wat er speelt op dat moment. Iemand kan bijvoorbeeld beschikken over een achtergrond op het gebied van testen of toetsen, of mediation. Een andere mogelijkheid is aparte kamers per rechtsgebied. Maar dan moet je weer afstemmen en waarborgen dat de normering of de vormgeving niet uiteenloopt. Dus dat zou niet meteen mijn uitbreidingsmodel zijn. Hoe zie jij dat, Bob?’
Bob Steensma: ‘Je kan niet eindeloos uitdijen, dus het College moet volgens mij naar een model waarin je zo goed mogelijk geadviseerd wordt. Dat gebeurt deels door de samenstelling. Omdat iemand namens het OM in het College zit, krijg je advies van het openbaar ministerie. Maar bij advocatuur heb je strafadvocaten, civiele en advocaten in het bestuursrecht. Dat geldt ook voor de zittende magistratuur en als het NRGD uitbreidt naar forensische accountancy moet je weer een ander soort hebben. Je moet je daarom afvragen hoe het College zich zo goed mogelijk laat adviseren. De huidige systematiek is dat we een bureau hebben dat ons adviseert, aangevuld met normstellende adviescommissies per deskundigheidsgebied. We hebben commissies die deskundigen toetsen. En hoe organiseer je het nu zo dat je in het college daar zo goed mogelijk zicht op houdt? Of je toe kunt met minder weet ik niet. Je kunt kiezen op te houden met vaste zetels per ketenpartner of deskundigheidsgebied. Maar zorg dan wel je wel goed contact en overleg hebt met die organisaties. Als je de verplichte afvaardiging wat kunt loslaten, bouw je meer flexibiliteit in en kom je met een stuk of zeven collegeleden een heel eind.’
De samenstelling van het college staat nu wel in het besluit
Eric Bakker: ’Daar zijn we mee bezig. We hebben de eerste stappen gezet. Ik hoop dat op korte termijn duidelijk wordt dat we daar wat meer ruimte krijgen. Dat is een discussie die nog loopt.’
Tijd voor een afscheidscadeau: wat wens je het NRGD toe?
‘We zijn een kleine speler. We werken aan de kant van kwaliteitsverbetering, wat bij veel partijen niet automatisch de volle aandacht of de hoogste prioriteit heeft. Dat leidt soms tot enige wrijving in onze contacten met ketenpartners. In zekere zin is dat onvermijdelijk. Maar ik wens het NRGD toe dat we niet steeds hoeven wachten tot het hele veld onze ideeën omarmt en er bij het ministerie op aandringt ons meer taken of bevoegdheden te geven. Er komt een moment dat het ministerie besluit: ‘Dit moet wel, dat hoeft niet’. Als het NRGD dat steeds zelf moet bevechten met instemming van alle ketenpartijen stagneert de ontwikkeling. Dus daar zal het ministerie ook zijn verantwoordelijkheid moeten nemen, door ons in staat te stellen meer te doen, als dat nuttig gevonden wordt.
In het forensische veld hebben we een paar keer deelgenomen aan een driejaarlijkse inventarisatie van nieuwe ontwikkelingen. De achterliggende vraag was, te onderzoeken welke innovaties op het forensische veld afkwamen en welke consequenties die eventueel zouden hebben voor de strafrechtketen. In eerste instantie richtte de inventarisatie zich op de vraag wat het NFI dan zou moeten kunnen. In de slipstream daarvan ging het over de politie. Wat betekent het bijvoorbeeld voor een organisatie als die zich moet voorbereiden op de komst van AI? Dat is ook voor het NRGD een belangrijke discussie waaraan we graag bijdragen. Door onze contacten met individuele deskundigen en toetsers kunnen we op tijd signalen opvangen, nadenken over eventuele effecten op forensische kwaliteit en bekijken hoe wij kunnen helpen die te borgen en te verstevigen.
Ik denk dat ik in de contacten met verschillende organisaties wat rust heb kunnen brengen. Wat deuren heb kunnen openen, of wat scherpe kantjes eraf kunnen halen, zodat het NRGD links en rechts wat meer goodwill kreeg. En ja, ik heb ook wel een beetje gepusht en soms gestimuleerd buiten het bestaande te gaan. Dat geldt ook voor eventuele uitbreiding van ons werkveld. Ik hoop dat we meer volume krijgen en de samenstelling van het College kunnen flexibiliseren. Er staan ons door alle technische ontwikkelingen nog veel vraagstukken te wachten. Op AI-gebied, maar ook voor wat betreft het gebruik van deep fakes in nieuws- en informatievoorziening. Die ontwikkeling verloopt heel snel, dus moeten we ook de eisen die we aan deskundigheid verbinden heel goed bijhouden. Maar dat maakt het ook zo leuk. We zijn actief op zoveel verschillende gebieden, met een klein clubje heel gemotiveerde mensen, die goed werk leveren en een hele goede ondersteuning zijn voor het college en voor mijzelf. Zij worden aangevoerd door een directeur die met veel energie en enthousiasme, ook in de lastige Corona-periode, heeft gezorgd dat we goed op niveau bleven werken en het College prima werd ondersteund. Dat kan alleen dankzij die backup. Dat is goud waard en dat zal ik zeker missen. Wij komen als College af en toe even invliegen, zeg ik maar. En het zijn niet altijd de makkelijkste personen die in een college zitten.’
Bob Steensma: ‘Nee, zeker niet! Maar Eric ziet kans heftige discussies over gebieden waar de meningen nogal verdeeld zijn in goede banen te leiden. Er is gewerkt, maar ook veel gelachen. We zijn hier werkelijk nooit met kwaaie koppen de deur uitgegaan.’