Meerjarenvisie NRGD 2011‐2015
Publicatie | 06-09-2016
Inleiding
Taak en context NRGD
De middellange termijn visie “NRGD 2011‐2015” heeft in de eerste plaats betrekking op de specifieke wettelijke taken van de taakorganisatie NRGD: het registreren van bekwame gerechtelijke deskundigen in strafzaken en op met deze registratietaak direct samenhangende werkzaamheden. De wettelijke taak van het NRGD is echter nadrukkelijk geplaatst in de context van de kwaliteitsverbetering van de rechtspleging en de bijdrage die een verbetering van de deskundigenrapportage, de deskundigenverklaring en het samenspel met de gebruikers van deze rapportages daaraan kunnen leveren. In het volgende wordt daarom ook op deze bredere context ingegaan. Anders gezegd: deze meerjarenvisie ziet niet alleen op specifieke output van het NRGD, maar zij geeft ook een gewenste outcome.
Opbouw notitie
De opbouw van deze notitie is daarom min of meer concentrisch van aard. Te beginnen met:
- Kerntaken van het NRGD: registreren en in het kader daarvan normeren en toetsen.
Vervolgens daaromheen - Voorwaardelijke werkzaamheden ten behoeve van de kerntaken.
En tenslotte in de buitenste ringen - Flankerende activiteiten die meer samenhangen met de bredere context van de kerntaken, en
- Overige aspecten.
A. De kerntaken: registreren, normeren en toetsen. Waar staat het NRGD in 2015?
- Prioriteit nummer één voor de eerstkomende vijf jaar is het vullen van het register. De wet is in werking getreden, het NRGD is opgericht en heeft in 2009 en 2010 veel energie gestoken in het ontwikkelen van zijn werkwijzen en procedures. Alles gericht op een zodanige gang van zaken bij de registratie dat kwaliteitsverbetering van de inbreng van deskundigen in het strafproces daarvan het gevolg zal zijn. Nu deze randvoorwaarden zijn vervuld moet de energie van het NRGD erop gericht zijn om in een flink tempo tot feitelijke invulling van het register te komen. Alleen dan zullen gebruikers en deskundigen het belang van het register in de praktijk ervaren. Het streven is er dan ook op gericht dat in 2015 op alle relevante deskundigheidsgebieden het normering‐, toetsing‐ en registratieproces heeft plaatsgevonden.
- Daarmee wordt beoogd de registraties van DNA, handschriftonderzoek en forensische psychiatrie, forensische psychologie en forensische orthopedagogiek te hebben afgerond;ook die van toxicologie, verdovende middelen en wapens en munitie en nog enkele andere veel voorkomende gebieden.
- Op korte termijn zal een lijst zijn opgesteld van alle gebieden die voldoen aan de eisen die het eerste lid van artikel 12 van het Besluit register deskundige in strafzaken stelt aan een deskundigheidsgebied waarvan de deskundigen voor registratie in aanmerking komen. Het moet gaan om een “welomlijnd” deskundigheidsgebied. Ook is een volgorde van werkzaamheden bepaald voor de eerstvolgende jaren.
2.1 De lat op het juiste niveau
Met medewerking van de ketenpartners zijn voor alle relevante deskundigheidsgebieden in 2015 de registratienormen vastgesteld. Deze zijn zodanig dat de lat in de ogen van de gebruikers en de desbetreffende deskundigen op de juiste hoogte ligt. Dat betekent:
- dat de registratienormen een behoorlijke kwaliteit waarborgen, d.w.z. dat niet alleen charlatans uit het register zijn geweerd, maar ook personen met weliswaar een diploma maar met naar het oordeel van de toetsingsadviescommissie toch onvoldoende kennis en kunde;
- dat de normen zodanig werkbaar zijn dat zij aansluiten bij de feitelijke state of the art van de verschillende deskundigheidsgebieden, waardoor een behoorlijke vulling van het register heeft plaatsgevonden en de gebruikers voor de betreffende gebieden geregistreerde deskundigen kunnen inschakelen.
2.2 Doorontwikkeling van de normen
Met het oog op de herregistratie zal in 2012 een begin zijn gemaakt met de doorontwikkeling van de normen per deskundigheidsgebied. Daartoe is er een zogenaamde doorontwikkelingscommissie ingesteld. De doorontwikkeling is gebaseerd op voortschrijdende inzichten uit de wetenschap, op de ervaringen van de betreffende deskundigen en op de adviezen van de desbetreffende normstellingsadviescommissie over de mogelijkheid en wens om de kwalitatieve eisen aan te scherpen. In deze adviezen zijn de praktijkervaringen en de ontwikkelingen in het betreffende wetenschapsgebied verwerkt. De aanscherping/uitbreiding/actualisatie van de normen is een middel om de kwaliteit van de geregistreerde deskundigen en van de nieuwe toetreders voortdurend te ontwikkelen en geleidelijk op een hoger plan te brengen. Het NRGD zal bij de eerste registratie van deskundigen uiteraard kritisch zijn, maar niet hogere eisen kunnen stellen dan de state of the art van het betreffende gebied mogelijk maakt. Het NRGD zal daarom na de eerste registratie van deskundigen in een vakgebied onmiddellijk voortgaan om de kwaliteitsnormen voor een volgende periode van vier jaar dóór te ontwikkelen, zodat bij de herregistratie de lat ten aanzien van eisen van wetenschappelijkheid en het gebruik van wetenschappelijk meer verantwoorde methoden (evidence based, blind onderzoek) hoger kan liggen. De kwaliteitseisen op het gebied van handschriftonderzoek is hier een goed voorbeeld van. Een andere reden tot doorontwikkeling is natuurlijk de noodzaak om in de normen steeds de nieuwste ontwikkelingen in de betreffende wetenschaps‐ of deskundigheidsgebieden en in de forensische praktijk te verdisconteren.
Prioriteit nummer één voor de komende jaren is dus zoals gezegd de eerste registratie van deskundigen op alle relevante gebieden, maar voor de gebieden waarvoor deze eerste registratie heeft plaatsgevonden, is een volgende prioriteit de dóórontwikkeling van deze gebieden, om zo stapsgewijs de deskundigeninbreng in de rechtspleging op een hoger peil te brengen.
2.3 Structurele taak van de adviescommissies
De normstellingsadviescommissies worden na vaststelling van de “startnormen” niet opgeheven, maar blijven op een minder actief niveau (waakvlamniveau) functioneren. Zij zijn in de periode tot de eerstvolgende herregistratie met name gericht op het signaleren van en vervolgens adviseren over gewenste bijstellingen van het normenkader, zowel ten behoeve van de herregistratie als met het oog op nieuwe toetreders. In deze periode adviseren zij ook over de nodige bijscholingsactiviteiten met het oog op herregistratie. In de samenstelling van de normstellingsadviescommissies kan wijziging optreden. Tegen de tijd dat voor een nieuwe 4‐jarenperiode de registratienormen moeten worden opgesteld, wordt de commissie weer actiever. De per deskundigheidsgebied functionerende toetsingsadviescommissies zijn uit de aard van hun taak permanente commissies. Er zullen zich hopelijk immers steeds nieuwe kandidaten aanmelden voor een eenmaal opengesteld registratiegebied. Vanzelfsprekend kan ook in de samenstelling van deze commissies in de loop der jaren wijzigingen optreden.
Een groot aantal deskundigen zal in 2015 zijn getoetst op grond van de vastgestelde kwaliteitseisen. Voor de toetsing van deskundigen die zich ter registratie aanmelden zijn door het NRGD toetsingsadviescommissies ingesteld. Hoe voeren deze de toetsing uit?
Bij de toetsing hanteert de toetsingsadviescommissie in alle gevallen inhoudelijk slechts één toetsingskader: de door het College van het NRGD op advies van de normstellingsadviescommissies vastgestelde kwaliteitsnormen. Wat betreft de wijze van toetsing kan echter een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds deskundigen die werkzaam zijn bij instellingen die een intern loopbaanbeleid en daaraan gekoppeld scholingsbeleid hanteren of deskundigen die aangesloten zijn bij een beroepsorganisatie die een eigen opleidingsbeleid heeft voor het opereren van hun leden als gerechtelijke deskundigen, en anderzijds individueel opererende deskundigen.
- Bij de eerste groep wordt bezien of de toetsing door de toetsingsadviescommissie kan voortbouwen op de toetsing die al plaatsvindt binnen de eigen instelling of discipline (proportionele toetsing). De toetsingsadviescommissie dient dan wel te beoordelen of en in hoeverre deze opleiding en toetsing adequaat is, dus of de opleiding dekkend is en voor welke onderdelen wel en voor welke niet, en of de toetsing voldoende is. Een en ander kan betrekking hebben op vrijwel alle onderdelen van de kwaliteitsnormen of slechts op onderdelen daarvan (bijvoorbeeld de beroepsinhoudelijke elementen). Over de wijze waarop deze beoordeling door de toetsingsadviescommissies plaatsvindt (erkenning van het opleidingsprogramma, visitatie, gecommitteerde bij de examinering e.d.m.) doet de toetsingsadviescommissie na overleg met de betreffende instelling en/of beroepsorganisatie, een voorstel aan het College. De toetsingsadviescommissies sluiten dus niet klakkeloos aan bij deze interne opleidingsvereisten. De vastgestelde kwaliteitsnormen vormen te allen tijde het kwalitatieve referentiekader. Feitelijk kan dit betekenen dat de toetsingsadviescommissie bij kandidaten werkzaam bij een forensische kennisinstelling (zoals het NFI, het TMFI of NIFP) of bij kandidaten die aangesloten zijn bij een specifieke beroepsorganisatie, de toetsing geheel verricht op basis van door de kandidaat opgezonden gegevens en bewijsstukken. In alle gevallen maken enkele recente deskundigenrapporten deel uit van de stukken op basis waarvan de toetsingsadviescommissie tot een beoordeling komt. Voor deze kandidaten kan de commissie uitsluitend aan de hand van de opgestuurde documenten tot het oordeel komen dat hun deskundigheid voldoende vaststaat. Een verder mondelinge toetsing is dan overbodig geworden.
- Bij deskundigen die niet werkzaam zijn in georganiseerd verband of niet zijn aangesloten bij een beroepsorganisatie die gericht scholing organiseert met het oog op het optreden als gerechtelijke deskundige, zal de toetsingsadviescommissie alle aspecten van de kwaliteitsnormen zelf moeten onderzoeken, de vakmatige en specifieke forensische vakmatige kennis, de kennis van het recht en de rapportagevaardigheden. Schriftelijk en zo nodig mondeling.
De toetsingsadviescommissies toetsen derhalve “proportioneel”: waar zij verantwoord kunnen aansluiten bij andere adequate opleidings‐ en toetsingsmechanismen waarmee de deskundige te maken heeft of heeft gehad, doen ze dat. Waar dat niet kan voeren ze zelf deze toetsing compleet uit. Deze werkwijze maakt het mogelijk om binnen een betrekkelijk kort tijdsbestek een groot aantal kandidaten verantwoord te registreren en onderwerpt kandidaten niet nodeloos aan toetsen die zij al eerder hebben ondergaan. Van deze werkwijze kan bovendien een positieve stimulans uitgaan naar de forensische kennisinstellingen, zolang de normen en doorontwikkelde normen maar het enige en voor alle kandidaten gelijke toetsingskader blijven vormen.
Herregistratie is voor het eerst aan de orde in 2014, te weten voor de deskundigen die in 2010 zijn geregistreerd. Het NRGD dient tijdig voor deze deskundigheidsgebieden vast te stellen wat de vereisten zijn voor herregistratie. Omdat te verwachten valt dat voor herregistratie ook bepaalde scholingsvereisten zullen gelden waaraan de herregistratie‐kandidaten dienen te voldoen, en deze kandidaten de gelegenheid moeten hebben om hieraan te voldoen, dienen deze vereisten tijdig bekend te zijn.
Het NRGD is gestart met het opstellen van normen met het oog op registratie als volwaardige gerechtelijke deskundige. Met de wijze waarop ‘aankomende gerechtelijke deskundigen’ zich in de praktijk kunnen ontwikkelen tot volwaardige gerechtelijke deskundigen is door het NRGD in deze eerste fase nogslechts een begin gemaakt. Bij de voorwaarden betreffende ‘aankomende gerechtelijk deskundigen’ kan gedacht worden aan rapporteren onder supervisie, coaching, scholing e.d.m.
Het behoeft de aandacht dat artikel 19 van het Besluit register deskundige in strafzaken zo is geredigeerd dat het gebied waarop de voorwaarden betrekking kunnen hebben beperkt is tot artikel 12, tweede lid sub b, dus alleen op de kennis en ervaring in het betreffende rechtsgebied en voldoende bekendheid met de positie en rol van de deskundige. Uitsluitend juridische kennis en ervaring, en niet bijvoorbeeld het nog niet voldoen aan het vereiste aantal zelfstandig uitgebrachte rapporten. Het NRGD zal nagaan welke randvoorwaarden noodzakelijk zijn om toetreding van ‘aankomende gerechtelijk deskundigen’ te garanderen. Zo kan gedacht worden om de reikwijdte van artikel 19 enigermate te verbreden en vervolgens in de komende jaren voor de reeds genormeerde deskundigheidsgebieden voorzien in regelingen met betrekking tot een vorm van voorwaardelijke registratie. Bij nieuwe deskundigheidsgebieden waarvoor normen worden opgesteld, kunnen de voorwaardelijke regelingen dan van meet af aan meegenomen worden in het eerste advies van de normstellingsadviescommissie over de kwalificatienormen.
Toetsing leidt niet in alle gevallen tot registratie, maar kan ook leiden tot het weigeren van registratie. Met deze uitkomst en het proces dat daartoe leidt zal de komende tijd ervaring worden opgedaan. Het is voor alle partijen belangrijk dat de gang van zaken bij registratie transparant is: voor de aanvaarding van de uitkomst door de kandidaten, maar ook voor het vertrouwen van gebruikers en deskundigen in het register en het registratieproces. Dat geldt misschien wel sterker als het proces tot afwijzing of doorhaling leidt. Omdat registratie of niet‐ registratie voor de deskundigen die zich aanmelden buitengewoon belangrijk is, valt te verwachten dat in voorkomende gevallen bezwaar zal worden gemaakt tegen besluiten van het College. Het College heeft voor de behandeling van deze bezwaren een onafhankelijke bezwaaradviescommissie ingesteld, met daarin in ieder geval steeds één vakdeskundige uit het betreffende deskundigheidsgebied. Op basis van de adviezen van deze commissie zal het College zijn besluiten vervolgens wederom in ogenschouw nemen. De wijze waarop dergelijke bezwaren worden behandeld zal gekenmerkt moeten zijn door transparantie en objectiviteit. In 2015 is ongetwijfeld ervaring opgedaan met de wijze waarop bezwaren tegen een weigering van inschrijving of tegen een inschrijving onder voorwaarden door het College worden behandeld en afgedaan. De wijze van afdoening is dan al enige jaren geprotocolleerd en heeft in de praktijk bewezen stand te houden bij de bestuursrechter.
- 7.1 De gedragscode geldt in 2015 niet alleen structureel voor alle in het Nederlands register gerechtelijk deskundigen opgenomen deskundigen; zij geldt ook al enige tijd voor alle incidenteel optredende gerechtsdeskundigen. (Zo is op voorstel van het NRGD besloten door de Rechtspraak en het openbaar ministerie).
- 7.2 De gedragscode zal naar verwachting niet alleen gelden voor geregistreerde deskundigen werkzaam in het strafrecht, maar geldt voor deskundigen in alle rechtsgebieden. De gedragscode is daartoe enigermate bijgesteld en uitgebreid met enkele specifiek voor de diverse rechtsgebieden geldende onderdelen.
- 7.3 In 2014 wordt de gedragscode op initiatief van het NRGD geëvalueerd en wordt bezien of er reden is tot bijstelling.
Op basis van een rapport van een stuurgroep samengesteld vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie, het NRGD, de Rechtspraak, het LRGD en de NVMSR zal het NRGD in 2011 aan de Minister een voorstel doen ter uitbreiding van het werkingsgebied van het register naar bestuursrecht en civiel recht.
Het ligt ook in de lijn der verwachtingen dat in 2015 alle in de DeskundigenIndex van de Rechtspraak (DIX) opgenomen deskundigen, voorzover werkzaam in een welomlijnd deskundigheidsgebied, dus alle deskundigen die feitelijk in deze gebieden werkzaam zijn of willen zijn als deskundigen in civiele en bestuursrechtelijke procedures, getoetst op grond van vergelijkbare criteria als thans voor het strafrecht gelden, dat wil zeggen:
- vakinhoudelijke deskundigheid, evt. aangevuld met voor dat vakgebied specifieke op de rechtspraak gerichte deskundigheid;
- relevante kennis van het recht en van de rol van de gerechtelijke deskundige in het rechtssysteem;
- rapportagevaardigheid (ordelijk, begrijpelijk, concludent);
- integer en van onbesproken gedrag (blijkens een Verklaring Omtrent het Gedrag, de VOG).
9.1 Aan het eind van deze periode (2011 – 2015) vindt een eerste evaluatie van het register en het instituut NRGD plaats. De Minister heeft al eerder aangegeven dat het WODC van het Ministerie hierbij een regisserende rol zal hebben.
Onderwerpen die bij deze evaluatie in ieder geval aan de orde zijn:
- Was er reden voor de zorg van de KNAW dat vooral deskundigen met beperkte wetenschappelijke kennis zouden worden opgenomen en dat geen recht zou worden gedaan aan de dynamiek, eigen aan een open wetenschappelijke ontwikkeling?
- Hoe staat het met de bureaucratie?
- Lag de lat van deskundigheid op de juiste hoogte?
- Zijn ook de gerenommeerde strafrechtdeskundigen geregistreerd en niet alleen deskundigen die zich door middel van registratie willen profileren?
9.2 Positie NRGD: uit de evaluatie zou moeten blijken dat het NRGD inmiddels staat als een huis, dat wil zeggen:
- Deskundigen, ook de gerenommeerde deskundigen, zien het belang van registratie door het NRGD en hebben zich in grote aantallen gemeld.
- Er is vertrouwen bij alle partijen dat deskundigen uit het register hun vak verstaan, een bruikbare rapportages leveren en rekening houden met de juridische context waarin hun rapportage een rol speelt.
- Er is niet alleen een register, d.w.z. een geordende lijst van deskundigen, maar het bestaan van het register en van het NRGD als instelling heeft ook bijgedragen aan de beoogde kwaliteitsdynamiek van de gerechtelijke deskundigen en de wijze waarop zij worden ingeschakeld.
- De kwaliteitsnormen en de doorontwikkeling daarvan door het NRGD hebben brede indirecte werking naar de forensische instituten en beroepsorganisaties, m.n. naar de daar geldende scholingsverplichtingen en het loopbaanbeleid, bijvoorbeeld de interne opleiding tot tekenbevoegd rapporteur, en dragen ook op deze wijze bij aan de kwaliteitsverbetering van de gerechtelijke deskundigen.
- Er is een breed gedragen inzicht ontstaan bij OM, ZM en advocatuur, dat strafrechtspleging dikwijls, binnen de regels van het recht, materieel interdisciplinair van karakter is, en dat de kwaliteit van de rechtspleging derhalve in belangrijke mate mede bepaald wordt door de kwaliteit van de deskundigen en door de goede communicatie tussen deskundigen en de instanties die deskundigen inschakelen. Dit heeft ook gevolgen gehad voor de scholing van rechters, officieren en advocaten.
- In het publieke debat over de kwaliteit van de rechtspleging, in het bijzonder als het gaat om de daarbij vereiste wetenschappelijke inbreng, levert het NRGD een herkenbare en gerespecteerde bijdrage.
B. Voorwaardelijke werkzaamheden
- 10.1 Er zijn op 2 à 3 plaatsen, gespreid over het land, door universiteiten opleidingsprogramma's ontwikkeld waardoor alle deskundigen aan de eisen van de normstellingsadviescommissies kunnen voldoen. Ook door grote beroepsorganisaties en forensische kennisinstituten als NFI en NIFP wordt, in het bijzonder voor de eigen mensen, voorzien in opleidingen die uitgaan van de kwalificatienormen van het NRGD.
- 10.2 De normen en daaruit voortkomende scholingseisen zijn ook richtinggevend voor het loopbaanbeleid van de forensische kennisinstellingen: een tekenbevoegde rapporteur uit deze instituten beantwoordt dus aan de kwalificatienormen van het NRGD.
- 10.3 Met het oog op herregistratie is een bijscholingsprogramma per registratiegebied ontwikkeld (PE‐programma voor gerechtelijke deskundigen).
- 11.1 De communicatieactiviteiten in de eerstkomende jaren zijn met name gericht op de eerste prioriteit van het NRGD: zorgen dat het register gevuld wordt. Dat betekent dat de communicatieactiviteiten vooral zijn gericht op het motiveren van potentiële kandidaten om zich te melden.
- 11.2 Transparantie van het hele proces (totstandkoming normen, toetsingsprocedure, registratieprocedure, beroepsmogelijkheid) is belangrijk. De context van de wijziging van het Wetboek van Strafvordering, waarin het register is geregeld, is niet toevallig: transparantie en openbaarheid, naar interne en externe doelgroepen.
- 11.3 Ook over de meer flankerende werkzaamheden is het NRGD open. Daarmee kan ook een opiniërende bijdrage worden geleverd t.a.v. het belang van deskundigen voor de kwaliteit van de rechtspleging en van de bijdrage van registratie in dat verband.
- 11.4 De NRGD‐website is herkenbaar, actueel, en straalt degelijkheid en wetenschappelijkheid uit.
- 11.5 Het NRGD is ook herkenbaar aanwezig in het publieke debat (landelijke media) als de inhoudelijke kwaliteit van de rechtspleging aan de orde is.
Het NRGD heeft tot op heden veel aandacht en tijd besteed aan het opzetten van een forensisch vakinhoudelijk en juridisch normenkader en aan de toetsingswijzen. Analyse en besluitvorming is echter ook noodzakelijk om helderheid te verkrijgen over de verschillende verantwoordelijkheden en rollen (Governance) binnen het NRGD, dat wil zeggen binnen het College, tussen College en Bureau en binnen het Bureau. Verder is van belang duidelijkheid te hebben omtrent de reikwijdte van de toezichthoudende rol van het NRGD. Ten slotte zullen ten aanzien van bovenvermelde aspecten beleid en procedures moeten worden opgesteld.
Op dit moment is zoals gezegd de toetsingsadviescommissie op hoofdlijnen voldoende toegerust om de deskundigheid van de aanvrager te beoordelen. Aandacht behoeft echter nog:
- Beleid, procedures en maatregelen ten aanzien van alle onderdelen van de toetsingsprocedure en de wijze waarop informatie met betrekking tot de (aspirant) geregistreerden kan worden beoordeeld en betrokken in de besluitvorming van toetsingsadviescommissie en College. Een onderdeel hiervan vormen de zogenoemde public governance issues. Bedoeld worden de noodzakelijke checks en balances tussen en binnen de diverse organen van het NRGD. Een goede verdeling van rollen, taken en verantwoordelijkheden bevordert de professionaliteit van het NRGD als geheel. Dat raakt aan de kwaliteit van de besluitvorming en de processen in de opmaat daarnaar toe.
- Idem ten aanzien van bezwaar en beroep;
- Ten slotte moet de administratieve organisatie (bijvoorbeeld interne stroomschema voor aanvragen, documenten, dossiers en besluiten) nog verder worden uitgebreid.
C. Flankerende taken
13.1 De kerntaken vinden van meet af aan plaats op een internationaal niveau:
- ook buitenlandse deskundigen komen voor opname in het register in aanmerking;
- in de normstelling‐ en toetsingsadviescommissies hebben in de regel ook buitenlandse deskundigen zitting.
13.2 Het NRGD neemt initiatief om met vergelijkbare organisaties uit andere EU‐landen tot een netwerk van registrerende instellingen van gerechtelijke deskundigen te komen, teneinde
- wederzijds van elkaars ervaringen te leren;
- mede door goede internationale relaties onze commissies goed met buitenlandse deskundigen te kunnen bemensen en, omgekeerd, buitenlandse instellingen op Nederlandse deskundigen te attenderen;
- te komen tot vergelijkbare normen op Europees niveau. Een Europees onderling vergelijkbaar normenkader is gewenst en nastrevenswaardig (maar waarschijnlijk wel een zaak van de lange adem).
- In dit verband wordt met een aantal zusterorganisaties een verkenning gepleegd naar de mogelijkheden van Europese registratie, via een Europees register (ERGD) en/of via onderlinge erkenning van registers.
- Misschien kan het in 2006 opgerichte Institut Européen de l'expertise et de l'expert, het IEEE (wel in naam Europees, maar vooralsnog beperkt tot Frankrijk, Spanje en een beetje België) een organisatorisch en inhoudelijk knooppunt vormen voor het Europese netwerk. Dit ware te verkennen. Het instituut wil zich, blijkens zijn website, bezig houden met “... le devinir de l' Expertise judiciaire en Europe et la nécessaire harmonisation des pratiques”.
13.3 Er ligt het voorstel van de Raad voor accreditatie om het NRGD, na consultatie c.q. op advies van vertegenwoordigers uit de betreffende deskundigheidsgebieden de normen voor de door de Raad voor Accreditatie te laten formuleren voor DNA en vingersporen. Dit ter uitvoering van het EU‐besluit in verband met de onderlinge erkenning van elkaars laboratoria en daaruit voortkomende deskundigheidsrapporten.
14.1 Het NRGD laat zich bij de ontwikkeling van de (her‐)registratienormen leiden door de ontwikkelingen in de betreffende wetenschapsgebieden en de ervaringen in de forensische praktijk, en ontwikkelt deze in open en voortdurende dialoog met wetenschappelijke deskundigenvan binnen en buiten de forensische kennisinstellingen (onder meer met leden van de KNAW), georganiseerd door de Doorontwikkelingscommisie in samenwerking met de normstellingsadviescommissies.
14.2 Het NRGD legt verbinding met de brede werkomgeving van de deskundigen die ‐ zie Nijboer ‐ moetenopereren binnen drie normatieve kaders: het normatieve kader van hun wetenschappelijke disciplines, het normatieve kader van het recht, en het normatieve kader van de instellingen waarin de deskundigen werkzaam zijn c.q. van hun beroepsorganisatie.
De verhouding van het NRGD met de wetenschap en met de klassieke en recent gevormde forensische kennisinstituten is wezenlijk voor het NRGD en de materiële vooruitgang van de forensische deskundigheid:
- signalen uit de dynamische wetenschap en de zich ontwikkelende praktijk moeten het NRGD bereiken teneinde de normen per deskundigheidsgebied te kunnen opstellen en te kunnen doorontwikkelen;
- het hebben van een register van bekwame deskundigen is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de deskundigen zich in hun beroepspraktijk feitelijk tot steeds betere gerechtelijke deskundigen ontwikkelen (wetenschappelijk verantwoord, in de rechtsplegingbruikbaar).
De forensische kennisinstellingen en de academici aan de universiteiten die zich bezighouden met de bijdragen vanuit de wetenschap aan de rechtspleging, zijn natuurlijke bondgenoten van het NRGD: voornamelijk uit hun midden worden de adviescommissies van het NRGD gerekruteerd; de doorwerking van de kwaliteitsnormen vindt plaats in het werk binnen de instellingen. De relatie van het NRGD tot deze partners kan er dan ook niet een zijn van toezichthouder of autoriteit in formele zin (zie paragraaf 18), daarvoor zijn er teveel wederzijdse afhankelijkheden.
Het NRGD kan wel een belangrijke bijdrage leveren aan het discours over de rol van de wetenschap in de rechtspleging en daaruit voortvloeiende onderwerpen, bijvoorbeeld de gewenstheid of ongewenstheid van de ontwikkeling naar een meer open markt van deskundigen. En het misstaat het NRGD bepaaldelijk niet om via de organisatie van symposia, bijdragen aan vaktijdschriften, scholingsbijdragen e.d.m. van tijd tot tijd het voortouw te nemen in deze dialoog met de wetenschap en de specifieke forensische kennisinstellingen.
15.1 Richting gebruikers
De rechtspleging is niet alleen gebaat bij goede deskundigen maar ook met een goed gebruik van deze deskundigen en hun kennis. Uiteindelijk is immers de rechter verantwoordelijk voor het geheel van de rechtsgang. Strafrechtjuristen (rechters, maar ook officieren en advocaten) dienen daartoe beter geëquipeerd te zijn. Het NRGD stimuleert de scholing van strafrechtjuristen ten aanzien van:
- Een goede vraagstelling vooraf en tijdens de zitting (durven doorvragen)
- weten welke deskundigheid wanneer nodig is
- het correct interpreteren van de conclusies van (technische) forensische rapportages
- het beschikken over enige wetenschappelijke kennis en vocabulaire (statistiek, methodologie)
- etc.
15.2 Richting beroepsorganisaties
Op sommige beroepsgroepen, bijvoorbeeld artsen, wordt een veelvuldig beroep gedaan om uit hun midden deskundigen te leveren voor de rechtspraak. De organisatiegraad van bijvoorbeeld de medici is zodanig dat investeren in activiteiten van de beroepsorganisatie een nuttig vehikel kan zijn om de bredere doelstelling van het NRGD, het op een hoger peil brengen van de deskundigenrapportage in de rechtspleging, te bewerkstelligen. In dergelijke gevallen, bijvoorbeeld de NVMSR van de KNMG, is het zeer dienstig dat het NRGD positief stimulerend optreedt naar dergelijke beroepsorganisaties, om hen te faciliteren bij de inrichting van specialistisch scholingsactiviteiten, gericht op het optreden van hun leden als gerechtsdeskundige.
Hoewel adviseren niet als taak is opgenomen in het Besluit register deskundige in strafzaken, neemt het College zich voor om op eigen initiatief de minister van Veiligheid en Justitie gevraagd en ongevraagd te adviseren op gebieden die rechtstreeks of afgeleid te maken hebben met de taken van het NRGD. Te denken valt aan:
- internationale samenwerking;
- de organisatie van forensische deskundigheid, o.a. de gewenste mate van marktwerking;
- de beloning van deskundigen, voorzover van belang voor de kwaliteit van hun werk en voor de wijze waarop deskundigen in de praktijk functioneren;
- de opleiding en selectie van rechters en officieren in verband met het kunnen interpreteren van forensisch wetenschappelijke redeneringen en conclusies (enige statistische en methodologische kennis bij rechters en officieren en/of bij de stafondersteuning van gerechten en openbaar ministerie);
- zaken die direct met het register samenhangen, bijvoorbeeld de voorwaardelijke registratie, de reikwijdte van het register (scheidslijn tussen deskundigenonderzoek en technisch onderzoek) en over de randvoorwaarden voor uitbreiding naar bestuursrecht en civielrecht;
- de gewenste rol van deskundigen bij de revisie en de eventuele tekortkomingen van het huidige wetsvoorstel op dit punt.
Tolken en vertalers spelen evenals gerechtelijke deskundigen vanuit een specifieke deskundigheid een wettelijk geregelde rol in de rechtspleging. Ook voor tolken en vertalers is kortgeleden een wettelijke registratieplicht gaan gelden. Voldoende reden om met hen de het gesprek actief te continueren. De rol is echter zodanig specifiek dat het niet in de rede ligt om tot organisatorische overkoepeling of tot vorming vanéén register over te gaan. Ten aanzien van mediators bestaat minder reden tot samenwerking, omdat zij feitelijk buiten de rechtspraak opereren. Rechters verwijzen naar mediators buiten de rechtbank. (Bij de gerechtshoven is binnen de familierechtspraak wel sprake van forensische mediation; bij preciezere beschouwing is dit echter geen mediation, maar een vorm van deskundigenonderzoek).
D. Overige aspecten en vragen
De vraag is opgeworpen of het NRGD zich zou moeten ontwikkelen tot een Forensische Autoriteit. Verwezen wordt dan naar andere autoriteiten en toezichthouders zoals de AFM, de Zorgautoriteit, de NMa e.d.m.
De kwaliteitsnormen van het NRGD dienen zoveel gezag te hebben dat zij feitelijk rechtstreeks doorwerken naar de forensische kennisorganisaties. Ook zullen de toetsingsadviescommissies zich moeten kunnen vergewissen van het niveau van de interne opleidingen en wijze van toetsen, als de wijze van toetsing door de toetsingsadviescommissie materieel berust op deze interne kwalificatiemechanismen. Maar dat alles zonder een formele toezichts‐ of inspectierelatie met deze instellingen.
Waartoe het NRGD wel bereid zou zijn is, in samenwerking met de politie, het opstellen van normen voor het specialistische door opsporingsambtenaren ondernomen technisch opsporingsonderzoek, bijvoorbeeld op de gebieden van verdovende middelen, vuurwapensporen, dactyloscopisch onderzoek en ander meer routinematig sporenonderzoek. De normstellingsadviescommissies zouden kunnen aangeven aan welk normenkader dit onderzoek dient te voldoen. De specialistische opsporingsambtenaren als zodanig worden dan niet geregistreerd maar zijn wel, bijvoorbeeld via een aanwijzing van de minister of het OM,gehouden zich aan dit normenkader te houden. Handhaving vindt plaats door het OM. De rol van het NRGD is dan dus wel normerend, maar het NRGD is geen toezichthouder.
Het ligt voor de hand deze taak aan de Raad voor Accreditatie (RvA) te laten. Het NFI en het TMFI zijn bijvoorbeeld al door de RvA geaccrediteerd. De door het NRGD gehanteerde normen zullen bij accreditaties van instituten of onderdelen daarvan door de RvA wel een rol kunnen gaan spelen. Het werkterrein van het NRGD ligt echter, complementair aan dat van de RvA, op het gebied van het certificeren van personen, al dan niet werkzaam in een geaccrediteerde instelling. Werkzaam zijn in een geaccrediteerde instelling is misschien wel een pre voor de certificering, maar zeker geen garantie voor persoonlijke deskundigheid. En omgekeerd, ook buiten geaccrediteerde forensische instituten bevinden zich goede en dus te certificeren deskundigen.
Onderzoeksprogammering behoort ‐ in formele zin‐ niet tot de taak van het NRGD wel zien we deze terug in de activiteiten als aangeduid in paragraaf 14. Verder zal het geluid van “onze” deskundigen ook door kunnen klinken in de werkgroepen waarbij NWO en KNAW en universitaire faculteiten betrokken zijn.