Leidraad Meldingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Leidraad wordt verstaan onder:

  1. College: het College gerechtelijk deskundigen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit register deskundige in strafzaken;
  2. deskundige: de deskundige die overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van het Besluit register deskundige in strafzaken, is geregistreerd;
  3. melder: de persoon die een melding over een deskundige doet;
  4. melding: een melding over een deskundige;
  5. onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregel schorsing en doorhaling.

Artikel 2 Doen van een melding

  1. Een ieder kan een melding doen.
  2. De ontvangst van een melding wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de melder bevestigd, tenzij de identiteit van de melder bij het College onbekend is.

Artikel 3 Gebruik van een melding

  1. Een melding leidt in ieder geval niet tot een onderzoek als:
    1. de melding niet gaat over het optreden als deskundige of over de integriteit van de deskundige;
    2. de melding gaat over een gebeurtenis die zich langer dan vijf jaar geleden heeft voorgedaan, tenzij de inhoud van de melding naar het oordeel van het College nader onderzoek noodzakelijk maakt; of
    3. de melding reeds voorwerp van nader onderzoek door het College is geweest;
    4. de identiteit van de melder bij het College onbekend is, tenzij de melding op zichzelf bezien voldoende aanknopingspunten voor een onderzoek biedt.
  2. Het College deelt aan de melder mee of diens melding leidt tot een onderzoek, tenzij de identiteit van de melder bij het College onbekend is.
  3. De mededeling, bedoeld in het derde lid, is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. 

Artikel 4 Slotbepaling

  1. Deze leidraad treedt in werking op de dag na de dag waarop deze is gepubliceerd op de website van het NRGD.
  2. Deze leidraad wordt aangehaald als: Leidraad meldingen.

Utrecht, 3 augustus 2017

Het College gerechtelijk deskundigen

w.g.

F.A.M. Bakker
voorzitter

Toelichting

Algemeen Artikel 18 van het Besluit register deskundige in strafzaken (hierna: Besluit) geeft het College de bevoegdheid tot doorhaling van een registratie. Op deze wijze kan het College actief bijdragen aan het behoud van kwalitatief goede deskundigenrapportages voor het openbaar ministerie en de strafrechter. Hierbij past de kanttekening dat het College niet wil gaan fungeren als waakhond die, door middel van periodieke controles, permanent toezicht houdt op het functioneren van geregistreerde deskundigen (hierna: deskundigen). Overigens kán het College die rol niet eens op zich nemen, bij gebrek aan mogelijkheden om een deskundige te bewegen tot medewerking aan algemene onderzoeken in situaties waar op het eerste gezicht geen reden is voor twijfel aan zijn functioneren. Het College is namelijk geen toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), en beschikt dus niet over de bevoegdheden die in titel 5.2 van de Awb zijn opgesomd. Het College is dus aangewezen op externe signalen dat het functioneren van een deskundige mogelijkerwijs reden tot actie geeft.

Soms kan een eigen waarneming van een lid van het College of een medewerker van het Bureau een aanleiding tot extra (kritische) aandacht voor een deskundige vormen; men denke in dit verband onder meer aan de situatie waarin een deskundige – wegens een tuchtrechtelijke maatregel – in de media onder vuur komt te liggen. Het kan echter ook gebeuren dat een derde uit eigen beweging aan het College informatie over een deskundige verstrekt. Over verstrekking van die informatie gaat de Leidraad meldingen (hierna: Leidraad).

De Leidraad kan niet los worden gezien van (de toelichting op) de Beleidsregel schorsing en doorhaling, een besluit – als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) – waarbij de bevoegdheid tot toepassing van artikel 18 van het Besluit is ingekaderd.

Artikel 1 (Begripsbepalingen)

Artikel 1 bevat enige begripsomschrijvingen die de Beleidsregel beter leesbaar en dus begrijpelijker maakt. De inhoud van die begripsomschrijvingen spreekt voor zich.

Artikel 2 (Doen van een melding)

Lid 1

Het belang van de melder hoeft niet persoonlijk en rechtstreeks te zijn betrokken bij de schorsing of doorhaling van de deskundige waarop de melding betrekking heeft. Aldus wordt duidelijk dat ook een melding van een persoon of instantie die niet is te kwalificeren als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb, kan leiden tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregel schorsing en doorhaling. Het algemeen belang bij het behoud van kwalitatief goede deskundigenrapportages voor het openbaar ministerie en de strafrechter rechtvaardigt de keuze om ook meldingen van willekeurige derden op hun waarde te schatten.

Lid 2

De inhoud van artikel 2, tweede lid, spreekt voor zich. Het betreft basale eisen voor een bestuursorgaan dat met burgers correspondeert.

Artikel 3 (Gebruik van een melding)

Lid 1

Deze bepaling brengt drie wensen van het College tot uitdrukking. Ten eerste: het College wil niet als waakhond van deskundigen gaan fungeren. Het College heeft daar immers de toezichthoudende bevoegdheden niet voor (zie de algemene toelichting). Ten tweede: het College ziet zichzelf niet als een klachtenloket of een extra beroepsinstantie. Wanneer de weg naar de tuchtrechter openstaat, zal het College de melder dan ook in beginsel naar deze instantie doorverwijzen. Ten derde: het College wil wel dat de (beperkte personele) capaciteit van het Bureau slechts wordt benut voor aangelegenheden die rechtstreeks te maken hebben met (het behoud van) de kwaliteit van het register.

Wanneer het College de melder naar de tuchtrechter doorverwijst en de zaak aan de tuchtrechter wordt voorgelegd, kan het College een oordeel van de tuchtrechter betrekken bij de beoordeling van een aanvraag tot herregistratie. Ook kan de uitspraak van de tuchtrechter, al dan niet in combinatie met andere meldingen, aanleiding zijn voor het College om een onderzoek in de zin van artikel 2 van de Beleidsregel schorsing en doorhaling in te stellen.

Lid 2

Deze bepaling brengt tot uitdrukking dat het College zeer terughoudend omspringt met anonieme meldingen. Het College streeft namelijk naar transparantie en openheid.

Lid 3

Deze bepaling maakt duidelijk dat de melder uitsluitsel van het College krijgt of zijn melding al dan niet leidt tot een onderzoek. Het kan zijn dat de melder in een latere fase van het onderzoek wordt betrokken om aanvullende informatie te verstrekken. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Als het College meent dat een onderzoek nodig is, zal de melding worden doorgestuurd naar de betrokken deskundige. De beklaagde deskundige moet in staat worden gesteld te reageren op de melding.

Artikel 4 (Slotbepaling)

Dit artikel spreekt voor zichzelf.