'Neem de tijd. Bekijk alles. En accepteer dat je misschien geen volledige uitleg kan geven'

Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) vroeg Jo Millington als lid van de normeringsadviescommissie die een normenkader heeft opgesteld voor de analyse van bloedspoorpatronen (Bloodstain Pattern Analysis, hierna BPA). Zodra het normenkader is goedgekeurd, wordt deze gebruikt voor het toetsen en registreren van bloedspoorpatroon analisten. Jo Millington (MSc Forensic Science, PGCert Teaching & Learning en een BSc (Hons) Biological Sciences) is al meer dan dertig jaar fervent voorstander van het toepassen van BPA in het Verenigd Koninkrijk en daarbuiten.

Jo Millington

Hoe ben je in de wereld van de forensische wetenschap terechtgekomen?

'Mijn gedrevenheid ten aanzien van forensische wetenschap en BPA valt nauwelijks in woorden te vatten. Het begon allemaal in de jaren tachtig, toen ik als kind het televisieprogramma Indelible Evidence zag. Toen wilde ik forensisch wetenschapper worden. Tegenwoordig zijn er honderden bacheloropleidingen in forensische wetenschappen. Maar toen ik studeerde, waren zulke opleidingen er nog niet. Dus begon ik als bioloog en kreeg daarna een baan bij de masteropleiding aan Glasgow Strathclyde University. Die werkte samen met bureaus over de hele wereld waar je naartoe kon om onderzoek te doen. Ik koos voor het Metro Dade Police Laboratory in Miami. In die tijd ontmoette ik Toby Wolson, een voorloper op het gebied van analyse van bloedspoorpatronen bij misdaadonderzoek. Toby was ook een sterk voorstander van training. Toen ik uit Miami vertrok, zei hij: ”Als je teruggaat en een baan krijgt en je hebt training nodig in bloedspoorpatroonanalyse, bel me dan maar.” Toen ik een baan kreeg als forensisch bioloog in Edinburgh, werd mij duidelijk dat bloedspoorpatronen de toedracht van misdaden konden onthullen. Dus belde ik Toby Wilson en zei: ”Je spreekt met Jo, ik wil een cursus bij je volgen.” En dat was eigenlijk het begin van mijn BPA-avontuur. Tegen de tijd dat ik bij moordzaken bij de Forensic Science Service in Londen ging werken, maakte BPA deel uit van mijn werkmethode.’

Je was lid van het team dat de Nederlandse BPA-standaard heeft opgesteld. Wat is je opgevallen?

‘Er zijn duidelijke verschillen tussen het Britse en Nederlandse systeem. Het NRGD is naar mijn mening een echt vooruitstrevend platform dat ervoor kan zorgen dat mensen kwalitatief goede standaarden herkennen en toepassen, zonder beperkende regelgeving. Ik denk dat het een heel goede manier is om mensen bewust te maken van hun eigen benadering van een bepaald vakgebied. Het zorgt ervoor dat ze kwaliteit hoog in het vaandel hebben staan. Wat het NRGD zelf betreft, denk ik dat het register een voorbeeld is voor de forensische wetenschap. Ik hoop dat in Engeland de toezichthouder op de forensische wetenschap registers als het NRGD blijft volgen en delen van de werkwijze van het NRGD overneemt in de accreditatiekaders in het Verenigd Koninkrijk.’

Ten tweede denk ik dat het NRGD forensisch experts kan helpen om te gaan met verwachtingen over wat die kunnen bieden. Als ik een training geef, gebruik ik een aantal citaten die ik heb verzameld om te laten zien onder welke druk iemand kan komen te staan als zij naar een plaats delict gaan. Bijvoorbeeld een coördinator van een plaats delict die de forensisch expert verwelkomt met de woorden: ”Ik ben zo blij u te zien. We kunnen wel wat positief nieuws gebruiken!” En dan is de expert nog maar net binnen! ”Daar is 'Het Orakel'.” Dat soort druk. Je zult altijd wel stukjes informatie vinden die overtuigend en betrouwbaar zijn. Toch denk ik dat we nuchter moeten zijn en moeten toegeven dat er, zelfs als je deze training hebt gehad, een element van onzekerheid blijft bestaan als je een BPA-onderzoek doet. Dat moet je durven erkennen.

BPA-deskundigen zijn geen helderzienden. BPA is in technisch opzicht in essentie ook niet ingewikkeld. Het enige instrument dat je als BPA-deskundige echt nodig hebt, is een goed stel ogen. Als je observaties kunt doen over bloedsporen, dan ben je op weg om een BPA-deskundige te worden. Ik denk wel dat je in staat moet zijn niet te snel conclusies te trekken. Je moet plannen en langzaam, geleidelijk, je weg vinden in de bloedspoorpatronen, met behulp van observaties en metingen, en een idee vormen van hun verdeling voordat je een conclusie trekt. En die conclusie kan zijn: ”Ik weet het niet.” Maar neem de tijd. Bekijk alles. En accepteer dat je misschien geen volledige uitleg kan geven.’

Moet je als BPA altijd de plaats delict bezoeken?

‘Niet altijd. Ik beoordeel veel lopende zaken. En meestal werk ik op basis van de originele dossiers. Dus ook foto's, video's, notities of verslagen. Maar dat betekent dat ik al achter de feiten aanloop. Ik begin dan vanuit een positie waarin ik misschien niet genoeg informatie heb, kijkend naar gefotografeerde bloedsporen door de ogen van iemand anders. Diegene nam foto’s van dingen die hem of haar opvielen. Ik kijk naar een weergave van wat iemand anders relevant of belangrijk genoeg vond om vast te leggen. We moeten erkennen wat wij kunnen achterlaten met BPA. Dit betekent dat iemand jaren later onze dossiers zou kunnen beoordelen en dus moeten we ervoor zorgen dat we alles hebben vastgelegd op een manier die anderen in staat stelt de details van de aanwezige bloedsporen te inspecteren en dat onze dossiers geschikt zijn voor het doel.’

Lever je ook feedback aan de politie over het opbouwen van dossiers?

‘We geven inderdaad feedback. Ik herinner me 2 of 3 verslagen in de afgelopen maanden waarin ik dingen heb opgeschreven als: ”Als dit gedetailleerder was vastgelegd, had ik er meer over kunnen vertellen.” In het Verenigd Koninkrijk hebben we forensische teams die de plaats delict analyseren, en dan hebben we mensen in het laboratorium die het DNA-onderzoek en de analyse doen. Dat zijn twee gescheiden werelden. Forensisch onderzoekers worden niet beschouwd als BPA-deskundigen. Wanneer zij getraind worden om forensisch onderzoek te doen, maakt BPA niet noodzakelijk deel uit van hun opleidingsprogramma. Tenzij een politiekorps dat trainingsonderdeel zelf toevoegt omdat ze de waarde van deze vaardigheid inzien. Mijn taak is om tegen het politiekorps te zeggen: ‘Als jullie mensen een BPA-training hadden gehad, zouden ze veel beter voorbereid zijn op situaties waarbij bloed is gevloeid. Ze zouden die kennis kunnen gebruiken om niet alleen de juiste bloedsporen correct te analyseren, maar ook om aanwijzingen te halen uit het bloed ter plaatse.’ En de manier om dat idee te verkopen, is te zeggen dat het geld scheelt. Omdat ze minder monsters nodig hebben voor DNA-analyse, aangezien ze meteen de juiste zullen selecteren. DNA is een hele belangrijke informatiebron, maar vertelt je niets over het hoe en waarom. Maar de vraag ‘wat is er gebeurd’ is waarschijnlijk de belangrijkste in een misdaadonderzoek.’

Zou het NRGD BPA moeten stimuleren?

‘Ik denk dat iedereen zijn werk zo goed mogelijk wil doen. Ik werk samen met politiekorpsen om hen te laten kennismaken met BPA op introductieniveau. Het NRGD zou dat ook kunnen doen. Volgens mij kan dat weerklank vinden bij de budgethouders, als ze inzien dat ze met BPA geld kunnen besparen op DNA-testen en meer uit hun onderzoek halen en uiteindelijk meer daders achter de tralies krijgen. Mijn ervaring is dat ze daar heel goed op reageren. Uiteindelijk moet het recht zijn loop hebben. En BPA kan voorkomen dat mensen slachtoffer worden van gerechtelijke dwalingen.

Stel, je bent een forensisch onderzoeker met basiskennis van een groot aantal forensische technieken. Dan kun je in elk geval zien of er insecten in een lichaam zitten of dat er een schoenafdruk op materiaal zit. Dan kun je vervolgens zeggen: ‘Wacht eens even. We moeten daar nog wat beter naar kijken en er een deskundige bij halen.’ Als iemand naar een bloedige plaats delict gaat zonder kennis van BPA, hoe kunnen we dan verwachten dat iemand BPA gebruik op de manier zoals we zouden willen? Ik denk dat zowel opleiding en praktische ervaring een vereiste zijn, en dat dit tot de verantwoordelijkheid behoort van instanties en personen die werken in misdaadonderzoek. En het zou zelfs zo kunnen zijn dat BPA voorafgaat aan DNA, in de zin dat je bijvoorbeeld eerst een BPA-monster neemt, en later pas een DNA-monster. Als je je op DNA focust, loop je het risico waardevolle BPA-informatie te missen waarop je een scenario kunt baseren.’

Zijn er opkomende gebieden binnen BPA waar u meer over zou willen weten?

‘Op dit moment gebeurt er veel op het gebied van BPA. We kijken bijvoorbeeld naar de mogelijkheden van machine learning in patroonherkenning. We importeren foto's in een AI-systeem en het systeem komt dan met gegevens over deze foto's. We voeden het systeem met vele duizenden patronen. Daar gaan we gestaag mee door, maar er zijn bijzonder weinig mensen die zich bezighouden met dit soort onderzoek. Ik denk dat mensen hun kennis niet delen omdat ze bang zijn. De eerste resultaten van dit werk zijn echter heel bemoedigend, hoewel we de aanpak verder moeten valideren. Hoe dan ook, op dit moment levert AI resultaten op waarvan je denkt: ‘Wow, dat komt best in de buurt.’ Ik denk dat er veel groei mogelijk is in AI en ben ervan overtuigd dat het een rol kan spelen op dit gebied. Maar voor dat soort onderzoek hebben we echt mensen nodig die data en patronen willen delen. Iedereen die BPA-trainingen geeft, zouden op zoek moeten gaan naar AI-onderzoekers en hen uitnodigen om de duizenden patronen vast te leggen die ze tijdens hun cursussen produceren, om bij te dragen aan de data.’

Bevorderen: is dat iets waar BPA-deskundigen zich meer op kunnen richten?

‘Dat zouden we moeten doen, denk ik. Ik werk al bijna 30 jaar met bloedspoorpatronen. Ik beschouw het als mijn verantwoordelijkheid om die ervaring te delen en te laten zien hoe BPA kan helpen bij het oplossen van misdaden. Het zou niet 30 jaar moeten duren voordat we dat punt bereiken: we moeten voortdurend blijven terugkoppelen naar de praktijk, zodat mensen zich kunnen ontwikkelen en we niet op het punt komen dat er een soort kenniskloof ontstaat. Als het NRGD besluit om in gesprek te gaan met politie en rechercheurs en de waarde van BPA voor onderzoek op de plaats delict bepleit, denk ik dat dit invloed zal hebben op de denkwijze van mensen en het gesprek rond BPA zal beïnvloeden. Eigenlijk zou het NRGD op twee fronten kunnen bijdragen. Enerzijds zou het kunnen proberen om de wetenschappelijke waarde van BPA voor forensisch onderzoekers vast te stellen. Anderzijds kan het deskundigen aanmoedigen om op welke manier dan ook de maatschappelijke impact te bewerkstelligen die onze wetenschap kan hebben, namelijk het veroordelen van de juiste personen.

Een huiveringwekkend voorbeeld van waar BPA toe kan leiden: Ik werk voor een de liefdadigheidsinstelling Inside Justice, die gerechtelijke dwalingen onderzoekt. Of zaken onderzoekt van mensen die zeggen dat ze onterecht zijn veroordeeld voor een misdaad die ze niet hebben begaan. Deze zaak betreft twee mannen die in het Verenigd Koninkrijk in de gevangenis zaten voor moord. En de zaak draaide om bloedspoorpatronen in een kamer. Na een steekpartij waarbij een man in zijn keel werd gestoken, waren deze twee mannen te zien op een bewakingscamera terwijl ze ‘wegvluchtten’. De rechercheurs gingen naar de plaats delict en voor de deur van de plaats delict werd de expert in bloedspoorpatronen erbij geroepen:: ‘Kunt u naar binnen gaan en ons vertellen wat er is gebeurd? Het is een plaats delict.’ Dus de expert ging de kamer binnen en interpreteerde de patronen. Er waren geen duidelijke bloedsporen te zien in deze ruimte, maar toch interpreteerde de expert de patronen en dat was het dan. De zaak kwam voor de rechter en de twee mannen werden veroordeeld voor de moord. Ze zeiden 'We hebben het niet gedaan'. De veroordeelden gingen uiteraard in beroep en de zaak werd opnieuw onderzocht.

Nu waren er buiten het pand een aantal andere bloedsporen aangetroffen omdat de overledene niet in het huis was gevonden. Hij was uit een raam gesprongen en de hoek om gerend, waarna hij in elkaar zakte en stierf. De BPA-deskundige was niet gevraagd om de andere bloedsporen te bekijken, of de plek waar de man was gestorven te onderzoeken, omdat verteld werd dat de kamer de plaats delict was. Wat bleek was dat er op het pad nog een steekpartij had plaatsgevonden. En zo werd vastgesteld dat het gevecht in de kamer was begonnen. Maar dat het slachtoffer toen uit het raam is gesprongen en de weg is opgelopen, gevolgd door een ander persoon die hem in de nek stak. En op het moment dat dit gebeurde, waren de twee mannen (die in de gevangenis zaten) op een bewakingscamera te zien terwijl ze enkele straten verderop liepen. Dus toen de zaak opnieuw voorkwam, stelden ze vast dat er een tweede aanvalsplek was en met behulp van cameratechnologie en de bewakingscamerabeelden toonden ze aan dat het slachtoffer was weggelopen, gevolgd door een andere man. En op dat moment werden dezelfde camerabeelden getoond die in het eerste proces waren gebruikt om aan te tonen dat deze twee mannen straten verderop waren op het moment van de fatale aanval.

Hetzelfde bewijsmateriaal dus. Aan de bloedsporen was niets veranderd. Het kwam gewoon doordat het onderzoek plaatsvond op basis van aannames, waardoor iedereen dacht: ‘Dit is de plek waar het slachtoffer werd neergestoken.’ Wat opvalt is dat wanneer we gebruikmaken van BPA, we de techniek beperkt toepassen. De rechercheur zei: ‘Ga de kamer in en vertel ons wat er is gebeurd, maar je hoeft niet op andere plekken te kijken.’ Dat heeft waarschijnlijk budgettaire redenen, geld kan een belangrijke rol hebben gespeeld. Dat is meestal het geval. Dus zelfs als we met BPA werken, halen we er niet altijd alles uit wat erin zit. Als BPA-deskundige zou je moeten eisen dat je in dit geval niet alleen de kamer te zien krijgt, maar de gehele plaats delict, inclusief de plek waar het slachtoffer in elkaar zakte. Je hebt die context nodig. We moeten deskundigen die in een commerciële omgeving werken in staat stellen om die commerciële omgeving uit te dagen en te zeggen: ’Je vraagt me om mijn werk te doen onder beperkende omstandigheden, maar dat kan ik op deze manier niet. Ik moet ook de andere plekken bekijken.’ Voet bij stuk houden, tot het punt waarop je niet verder wil samenwerken. Maar dat is heel moeilijk als je een beginnende deskundige bent die nog een carrière moet opbouwen. Het is moeilijk om de norm of senioriteit aan te vechten, mensen tegen te spreken die dit werk misschien al jaren doen. We moeten onze mensen dus in hun kracht zetten. Op de lange termijn waarborgt het de integriteit van hun werkzaamheden, en beperk je het risico dat ze zich laten leiden door de vooringenomenheid van een ander. We zijn van nature geneigd om een scenario te construeren. Iedereen wil graag een verhaal vertellen. Maar wat we niet moeten vergeten, is dat we een wetenschappelijk verhaal vertellen, en de wetenschap binnen dat verhaal moet robuust en verdedigbaar zijn en gebaseerd zijn op bewijs. De mannen in de zaak waar ik het net over had, hebben vier jaar in de gevangenis gezeten voor een misdaad die ze niet hebben begaan. We moeten erkennen dat ze door BPA zijn veroordeeld. We moeten dus langzaam te werk gaan en alles bekijken. En eisen alles te mogen zien wat er te zien valt.’

Lees het originele interview met Jo Millington in het Engels.