Uit de toetsingspraktijk van het NRGD
Nieuwsbericht | 22-12-2022 | 09:29
Wanneer een rapporteur in aanmerking wil komen voor registratie in het NRGD toetsen wij het kennen en kunnen van de rapporteur aan de hand van zaaksrapporten. Daarbij baseren wij ons op de richtlijnen die de beroepsgroep zelf heeft vastgesteld, zoals de richtlijn voor ambulante forensische rapportages van het NIFP en de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Forensische Psychiatrie.
Wij hebben een aantal aspecten van de toetsingspraktijk van het NRGD voor u samengevat, waarbij we ter illustratie een aantal geanonimiseerde citaten uit de adviezen van de bezwaaradviescommissie opnemen.
Als je naar de huisarts gaat, verwacht je ook dat hij bekend is met de laatste stand van zaken op zijn vakgebied. Dat zou bij de pro Justitia rapporteur niet anders mogen zijn, zou je denken. Toch zien wij soms rapporteurs voorbij komen die hun vakbekwaamheid als pro Justitia rapporteur niet hebben bijgehouden. Het leidt er meestal toe dat het onderzoek van de rapporteur ook niet aan de vereisten voldoet.
‘In de Registratie-eisen heeft het College het beleid neergelegd dat forensische deskundigheidsbevordering en structurele intervisie vereisten zijn om als deskundige te kunnen worden aangemerkt. Achterliggende gedachte is dat intervisie de kennis van de deskundige vergroot en dat hij tot een goede reflectie van het eigen werk komt.'1
[1] Uit advies B18, 2017
Het verzamelen van onderzoeksgegevens is een belangrijke bouwsteen voor de pro Justitia rapportage. Het gaat er in de kern dan om dat de rapporteur voldoende gegevens verzamelt om zijn differentiaal-diagnostiek en zijn forensische beschouwing op te kunnen baseren.
Als dat niet gebeurt, kan er een incompleet beeld van de onderzochte ontstaan. Soms ligt dit aan incomplete dossiers, waarbij de deskundige niet gepoogd heeft dit alsnog compleet te krijgen. Andere oorzaken zijn het onvoldoende uitvragen van het delict bij de onderzochte, het te veel meegaan met het verhaal van de onderzochte zonder hem te confronteren met de ten laste gelegde feiten en wat daarover in het dossier bekend is, het onvoldoende raadplegen van andere bronnen (referenten) en het onvoldoende verifiëren van informatie van derden.2 Ook over het gebruik van testen valt soms het nodige op te merken. Rapporteurs maken niet altijd de juiste keuze. De test is dan verouderd of niet geschikt om af te nemen bij de onderzochte. Of rapporteurs kiezen, ongeacht de casuïstiek, juist steeds voor dezelfde testbatterij. Ook bij de risicotaxatie zien we terug dat rapporteurs kiezen voor het verkeerde risicotaxatie-instrument. Daarnaast zien we dat de rapporteur alleen afgaat op zijn klinische indrukken of alleen op de gestructureerde gegevens, terwijl juist een integratie van deze gegevens is vereist.
Concrete voorbeelden:
‘De commissie mist in rapport X verder raadpleging van referenten. Tijdens de hoorzitting heeft rapporteur toegelicht dat hij raadpleging van referenten in dit geval onnodig vond en dat hij X niet op kosten wilde jagen door nader onderzoek te doen. Rapporteur kon zich ook niet voorstellen dat de situatie met X anders zou kunnen zijn dan hij in zijn rapport heeft beschreven. In een van zijn zaken heeft rapporteur wel met de ouders van de onderzochte gesproken, maar neemt hij, naar de mening van de commissie, vrij klakkeloos over wat deze mensen over de onderzochte vertellen. Hij neemt bijvoorbeeld voor waar aan dat de onderzochte buiten de instelling geen problemen meer heeft veroorzaakt.’
‘In beide rapporten heeft rapporteur geen collaterale informatie opgevraagd, terwijl dit in beide rapporten een duidelijker beeld van verdachte zou hebben gegeven en er ook personen aanwezig waren waaraan die informatie gevraagd had kunnen worden. Te denken valt aan een buurman van de onderzochte, die haar hielp met de administratie, en de zus van onderzochte. Rapporteur heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat de nadruk bij haar ligt op het opvragen van informatie bij eerdere behandelaars en/of de instelling waar iemand op dat moment zit. Zij vraagt alleen informatie op (bij naasten) als haar iets niet duidelijk wordt uit de gesprekken met de verdachte. De commissie is van oordeel dat dit onvoldoende is, omdat dit tot gevolg heeft dat de rapporten te veel steunen op de verklaringen van de verdachte. Dat betekent bijvoorbeeld dat de achtergrondinformatie van de verdachte niet is getoetst aan mensen uit zijn omgeving of de informatie van eerdere behandelaars. Het beeld van de verdachte is daarom niet compleet. In dit geval levert het een groot manco op in het rapport, nu essentiële informatie over haar behandelverleden ontbreekt.'
‘Over het testmateriaal constateert de commissie dat op basis van een disharmonisch profielscore op de verkorte GIT de diagnose zwakbegaafdheid wordt gesteld, terwijl deze test onvoldoende is om een goede schatting van het IQ te geven. Voor de diagnose zwakbegaafdheid was tevens een inschatting van de sociale redzaamheid noodzakelijk, wat ontbreekt. Verder is niet beschreven op welke wijze de verdachte heeft meegewerkt aan het intelligentieonderzoek: of hij bijvoorbeeld coöperatief was, verhoogd afleidbaar of dat er sprake was van faalangst. Verder overweegt de commissie dat het testmateriaal in beide rapporten niet is afgestemd op de problematiek van de verdachten. Zo wordt in een andere zaak bij wie een autismespectrumstoornis wordt vastgesteld, geen testpsychologisch autismespectrum-onderzoek verricht. In een derde zaak worden zeer uitgebreide persoonlijkheidsvragenlijsten afgenomen, waaronder de EPPS, terwijl de verdachte volgens de verkorte GIT zwakbegaafd is. Onduidelijk is of rapporteur heeft gecheckt of de verdachte de vragen heeft begrepen.’3
ꞌDe commissie vindt het een gemis dat een agressie-anamnese ontbreekt. Vooral omdat betrokkene herhaaldelijk veroordeeld is voor agressie-delicten. De commissie begrijpt niet waarom rapporteur niet verder onderzoek heeft gedaan en niet meer en kritisch heeft doorgevraagd naar de eerdere veroordeling, waarvoor drie jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.'4
‘De commissie is van oordeel dat rapporteur de PCL-R niet had kunnen gebruiken, nu hij niet over collaterale informatie beschikte, wat wel nodig is om de PCL-R te kunnen afnemen. Rapporteur heeft in die zaak dus een verkeerd onderzoeksinstrument gekozen. Ook bij de risicotaxatie voor zedendelinquenten heeft rapporteur niet de juiste instrumenten gebruikt. Hij gebruikte de SVR, die inmiddels is vervangen door de STATIC en de STABLE. Hij gebruikte de SVR als enig instrument, terwijl het state-of-the art is om deze twee instrumenten (de STABLE en de STATIC) naast elkaar te gebruiken. Evenmin gebruikt rapporteur de SAPROF om de beschermende factoren vast te stellen, hetgeen gebruikelijk is in alle zaken.’5
[2] Zie adviezen B18 en B21, beiden 2017
[3 Uit advies B4, 2015
[4] Uit advies Bac/J, 2021
[5] Uit advies B29, 2018
Globaal gezien zien we bij rapporteurs tekortkomingen op de punten diagnostiek, differentiaal diagnose, risicotaxatie en/of de relatie tussen de stoornis van onderzochte en het gepleegde delict. Bij het NRGD kunnen we de diagnose niet overdoen, omdat we zelf de onderzochte niet hebben gezien. We kunnen wel beoordeeld of op basis van de gerapporteerde bevindingen de diagnose voldoende onderbouwd is en bijvoorbeeld niet te veel steunt op wat er ten laste is gelegd.
Diagnostiek
‘Deze redenering is gelet op dat wat zij eerder in het rapport heeft opgemerkt niet consistent. Er lijkt sprake te zijn van een diagnose die steeds stelliger wordt. De diagnostiek leunt verder te veel op het tenlastegelegde. Er zijn uit het rapport te weinig andere aanwijzingen naar voren gekomen op basis waarvan tot deze diagnose kan worden gekomen.'6
‘Als groot manco ervaart de commissie dat psychische klachten en forensische relevante aspecten, zoals agressieregulatie, impulsiviteit, zelfgevoel, relaties met anderen, gewetensfuncties niet worden beschreven. Daarnaast is er nauwelijks onderbouwing van de diagnostiek, maar betreft het een opsomming van losse persoonlijkheidskenmerken en/of gedragingen, waardoor hiervan geen geïntegreerd beeld ontstaat.’7
[6] Uit advies B3 2015
[7] Uit advies B4, 2015
Relatie tussen stoornis en delict
Van belang voor de forensische vertaalslag is dat bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid een helder en goed geïntegreerd beeld wordt gegeven van welke aspecten van welke, helder beschreven en solide onderbouwde, stoornis(sen) op welke manier en in welke mate hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde. Manco’s in die beoordeling kunnen niet gecompenseerd worden en zijn in vrijwel alle gevallen een voorbode van manco’s in de beantwoording van de overige vragen.’8
‘Op het punt van de doorwerking van de stoornis in het delict overweegt de commissie dat dit in alle rapporten wat mager is, en soms ook verwarrend. Zo staat in een van de rapporten een lang verhaal, waarin veel thema’s genoemd staan die er uiteindelijk misschien wel iets mee te maken hebben. Wat rapporteur opschrijft is niet to-the-point genoeg (sic.). Daardoor is het voor de lezer niet duidelijk hoe rapporteur de doorwerking ziet. De rapporteur had dus explicieter moeten weergeven wat het verband is tussen de geconstateerde stoornis en het delict. In een ander rapport constateert de commissie een cirkelredenering: de diagnose pedofilie wordt gesteld op basis van de delicten en via een omweg wordt pedofilie dan weer als verklaring gegeven voor het plegen van de delicten. Het wordt onvoldoende duidelijk hoe dan de antisociale persoonlijkheidsstoornis of zelfs psychopathie (indien deze diagnose correct zou zijn) doorwerkt in het ten laste gelegde.’9
[8] Uit advies B3 2015
[9] Uit advies B4, 2015
Doorwerking en toerekenen
ꞌDe commissie vindt ook dat bij de forensische beschouwing rapporteur de doorwerking van de diverse stoornissen in het delictgedrag onvoldoende inzichtelijk maakt. Niet duidelijk wordt welke aspecten van welke stoornissen hebben doorgewerkt en op welke manier. Ook de conclusie ten aanzien van de mate van toerekenen maakt rapporteur in alle drie de rapporten onvoldoende inzichtelijk. Bijvoorbeeld in rapport X komt rapporteur op een verminderde mate van toerekenen, maar ze geeft geen goed inzicht in de motieven van betrokkene en de manier waarop de stoornissen zouden hebben doorgewerkt in het delictgedrag. De wijze van doorwerking van de stoornissen in het ten laste gelegde wordt daardoor onvoldoende verklaard. Rapporteur maakt niet duidelijk waarom ze vindt dat betrokkene niet in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen.ꞌ10
[10] Uit advies BacS, 2021
Risicoprognose
ꞌVoor alle drie de rapporten geldt ook dat de risicoanalyse onvoldoende onderbouwd is, omdat de inschatting van het risico niet genoeg concreet toegespitst is op de betrokkene. De lezer moet in het rapport altijd de weging en de samenhang van de risicofactoren kunnen zien en volgen. In de rapporten ontbreekt een geïndividualiseerde delict-theorie of is die onvoldoende. De beschrijving van de uitkomsten van de risicotaxatie-instrumenten betreft vooral een opsomming van de risicofactoren en beschermende factoren. In de rapporten wordt niet duidelijk beschreven hoe dit interacteert. De individuele weging komt onvoldoende tot uiting. Zo is de psychotische toestand van betrokkene in een van de rapporten van groot belang voor de inschatting van het individuele recidiverisico. Een individuele risicotheorie ontbreekt dus ook hier. Ook in dat rapport staat alleen een opsomming van risicofactoren. Rapporteur schat in dat het risico binnen een kliniek in als 'matig' en buiten de kliniek met beperkte bescherming als 'redelijk'. Voor de lezer is dan niet duidelijk of met 'redelijk' wordt bedoeld laag, matig of hoog.ꞌ11
ꞌDe commissie vindt dat de risicoanalyse in de rapporten vooral een opsomming is van risicofactoren en beschermende factoren. Een individuele risicotheorie ontbreekt, omdat rapporteur te weinig een eigen klinische weging en geen toekomstige delictscenario’s maakt.ꞌ12
[11] Uit advies Bac/J, 2021
[12] Uit advies BAC/S, 2021
Met betrekking tot de rapportage zien de meeste tekortkomingen op de weg naar de conclusie en het niet helder uiteenzetten van bevindingen en voorlichten van de rechter.
Concrete voorbeelden:
Voorlichten rechter
‘De commissie is gelet op dit alles van oordeel dat rapporteur onvoldoende uitgebreid beschrijft van de weg waarlangs en aan de hand waarvan hij tot zijn conclusies komt. Hij besteedt in het rapport onvoldoende aandacht aan de essentiële bouwstenen van een rapport, terwijl die juist noodzakelijk zijn om te komen tot consistentie, eigenstandig leesbare rapporten. Juist een pro Justitia rapporteur dient voor ogen te houden dat de lezer - de rechter, de officier van justitie en andere bij het strafproces betrokken personen - de denkstappen moeten kunnen volgen om optimaal voorgelicht te worden en om goed te kunnen beoordelen of de conclusies kunnen worden overgenomen of niet. Dat is hier niet het geval.’13
‘Wat in beide rapporten opvalt, is dat er veel vragen onbeantwoord blijven. Rapporteur is tijdens de hoorzitting over veel van de gerezen vragen om een toelichting verzocht. Zij heeft verklaard dat zij over dezelfde punten als de commissie heeft nagedacht, er ook vragen over heeft gesteld aan de onderzochte, maar er vervolgens voor heeft gekozen om niet alle informatie in haar rapporten op te nemen. De motieven die zij hiervoor geeft zijn verschillend: de wens om een beknopt en leesbaar rapport te schrijven, de gedachte dat bepaalde zaken forensisch niet relevant zijn, de procespositie van de onderzochte (of derden) of de zorg voor (de toekomst van) de onderzochte. De commissie benadrukt dat de een rapport eigenstandig door de opdrachtgever gelezen moet kunnen worden. Daarbij is niet alleen de conclusie relevant, maar ook de rest van het rapport. Slechts in uitzonderingssituatie zal de rechtbank om een nadere toelichting moeten hoeven vragen. Het algemene beeld dat de rapporten nu achterlaat, is dat teveel vragen onbeantwoord blijven en dus nog een toelichting van rapporteur nodig hebben. Dit is nadrukkelijke niet de bedoeling van rapporten zoals deze.'14
'De commissie komt ten slotte ook, in tegenstelling tot de TAC, tot een onvoldoende op het onderdeel Rapportagevaardigheden. De commissie is van mening dat aanvraagster niet duidelijk laat zien in staat te zijn om de gerechtelijke instanties inzichtelijk en op consistente wijze voor te lichten. De gronden waarop de conclusies steunen zijn niet altijd terug te vinden in de feiten waardoor de conclusies niet altijd inzichtelijk en consistent zijn. De rapporten zijn op zichzelf niet zelfstandig leesbaar. De uitwerking en afronding van de rapporten zijn slordig.'15
[13] Uit advies B26 2018
[14] Uit advies B8, 2016
[15] Uit advies 2020.001
Tekortkomingen op het onderdeel Rechtscontext zien op de (juridische) haalbaarheid van de gegeven adviezen of het niet bekend zijn met regels omtrent de positie van de onderzochte.16
'De indruk is dat zij meer onderbouwt vanuit een behandelperspectief dan vanuit een strafrechtelijk kader. De TAC betwijfelt of zij voldoende kennis heeft van het juridisch kader. De commissie is het eens met de TAC dat de onderbouwing van het advies voor het juridisch kader in rapport X niet juist is geformuleerd. Het advies zelf is wel passend. Ten tijde van het opstellen van dat rapport was rapporteur kennelijk niet bekend dat een deels voorwaardelijke maatregel niet mogelijk is bij niet-toerekenen.'17
'De commissie deelt tevens de bevindingen van de TAC op het onderdeel Rechtscontext en deelt de conclusie van de TAC dat ook dit onderdeel onvoldoende is. Aanvraagster is zich ten tijde van de voorliggende onderzoeken niet voldoende bewust geweest van wat de reikwijdte was van haar advisering. Daarnaast merkt de commissie op dat uit de rapporten is af te leiden dat het inzage- en correctierecht niet altijd goed en zorgvuldig wordt toegepast door aanvraagster. De TAC heeft dit niet opgemerkt in haar advies.'18
[16] Zie bijvoorbeeld advies B3, 2015 en advies B8, 2016
[17] BAC advies 2019.0004
[18] Uit advies 2020.001
De rapporteur moet in staat zijn de werkzaamheden als deskundige onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer te verrichten, zoals nader uitgewerkt in de Gedragscode NRGD.
Hierbij gaat het onder andere om de volgende punten:
- Bij onduidelijkheden de opdrachtgever raadplegen.
- Onafhankelijk van de opdrachtgever rapporteren.
- Niet bevooroordeeld, niet vooringenomen en niet partijdig zijn als deskundige.
- Binnen de grenzen van de opdracht en het (deel-)deskundigheidsgebied blijven.